Davids psalmen, nieuwlyx op rym-maat gestelt
(1685)–Dirk Rafaelsz. Camphuysen, Joachim Oudaen– Auteursrechtvrij
[fol L3v]
| |
laat zijn stem zich hooren)
(Wien klinktse niet in hert, en ooren?)
Hoe lang ontziet g', in recht en plicht,
Der goddeloozen aangezicht?
2 Doet recht den Weduwen en Weezen:
Wie onderdrukt uw' vierschaar vreezen,
Strijk weer die vrees en angst van 't hert,
Daar recht van u gevonnist werd:
Verlos den Armen, en Geringen,
Van die hen door geweld verdringen,
En godloos, in hun stout bestaan,
Op recht, noch onrecht, acht en slaan.
3 Helaas! 't is alles hier vergeeten,
Men weet van kennis, noch geweeten;
Zy wand'len steeds in duysternis:
Dies staat hier 't Aardrijk ongewis
En 't suyzebolt op wank'len gronde;
U quam de naam, uyt mijnen monde,
Van goden, die deez' eer u doe,
Van 's Alderhoogsten kind'ren toe;
4 Nochtans van sterffelijken waarde,
Gelijk de minste mensch op aarde,
En die vergaan, en vallen zult,
Als and're Vorsten, om hun schuld.
Ia Heere God! staat op ten oordeel,
En geef noch dien noch deze voordeel;
Want Gy bezit in volle macht
Al 't Aardrijk, en al 't aardsch Geslacht.
|
|