Davids psalmen, nieuwlyx op rym-maat gestelt(1685)–Dirk Rafaelsz. Camphuysen, Joachim Oudaen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Den Lxij. Psalm. Stem: 24. 1 IA immers is, het ga zoo 't wil, Mijn ziel in God gerust, en stil, Van Wien ik zal mijn heyl verwachten: Ia immers is de Heer mijn Rots; Mijn hoog vertrek de hoede Gods; Ik zal noyt wank'len buyten krachten. 2 Hoe lang dan neemt gy, boos Gezin, Een eenig man voor, niet te min, Om quaad te stichten met u allen? Daar haast uw', leven kort van duur, Gelijk een ingeboge muur, Zal, op een stoot, ter nedervallen. 3 Haar raadslag is, hem uyt zijn staat Te stooten: 't hert, dat waarheyd haat, En leugen lief heeft, zal hem vloeken, En quaad toe wenschen in den grond, Terwijlz' hem zeeg'nen met den mond; 't Geen beyde God te huys zal zoeken. 4 Doch gy, mijn Ziel, zwijg Gode stil; Verwacht wat [fol G11v] [fol G11v] God u geven wil: Hy immers is in tegenspoeden, Mijn rotssteen, em mijn hoog vertrek, Mijn heyl, die my mijn toevlucht strek, En my voor wank'len zal behoeden. Pause. 5 In God bestaat mijn heyl, en eer, Mijn sterkt', en macht van tegenweer; Vertrouwt op Hem, tot allen tijden Gy Volk, tot zijnen dienst, verplicht; Stort uyt uw' hert voor 't Aangezicht Uw's Gods, de toevlucht in uw' lijden. 6 Want immers zijn, 't zy wat men zeyt, Gemeene menschen ydelheyd, En groote Lieden niet dan logen; Zy, hoe gewichtig, of hoe zwaar, Zijn ydelheyd, zoo voor als naar, In juysten weegschaal opgewogen. 7 Vertrouw op onrecht, noch geweld; Op roovery, noch macht van geld; En groeyt uw' goed, staat hoogmoed tegen, Noch zet het hert niet op het goed, Schoon 't u gebeurt in overvloed; Men steunt vergeefs op wank'len zegen. 8 Eens sprak de Heer een heerlijk woord, (En 'k heb het meer dan eens gehoort;) My in 't aandachtig hert gebleven; Dat alle sterkt' in Gode leyt: Dijn is de goedertierenheyd, Die elk, Heer, loon na werk zult geven. Vorige Volgende