Davids psalmen, nieuwlyx op rym-maat gestelt(1685)–Dirk Rafaelsz. Camphuysen, Joachim Oudaen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [fol G4r] [fol G4r] Den Liiij. Psalm. 1 TOen zich 't Zifitisch trouloos Volk, Als had het 's Mans verderf gezworen By Saül aan gaf, en liet hooren, Waar David, in die duyst're wolk Van 's Konings toorne, zich verstak; Keert David, eer hy zich verwere Door eygen macht, zich tot den Heere: Voor wien hy dus zijn hert uyt sprak. 2 O God verlos my door uw' Naam! En doe my recht door uw' vermogen! Uw' ooren tot gehoor bewogen, Zy mijn gebed U aangenaam! Want Vremden woelen tegen my: Tyrannen staan my na mijn leven: Nadienze niet by God gebleven, Geen godsvrucht hen voor oogen zy. 3 Maar ziet waar op ik my verlaat, God, die mijn ziel zal ondersteunen, (Wat wil ik my des quaads bekreunen?) Is my een Helper; die het quaad Hen op den kop vergelden zal, Die my tot mijn verderf bespieden: Laat naar uw' waarheyd my geschieden; Want die voorspelt, o Heer, hun val. 4 Dan zal ik met vrywilligheyd 't Beloften-offer U betalen; En van uw' Naam, met lof verhalen, Hoe goed die is: mijn stem verbreyd, Dat Gy my uyt benauwtheyd red; Om in erkentenis te houwen, Het geen mijn oogen zelf aanschouwen, Dat Gy mijn vyand gantsch verplet. Vorige Volgende