Davids psalmen, nieuwlyx op rym-maat gestelt
(1685)–Dirk Rafaelsz. Camphuysen, Joachim Oudaen– Auteursrechtvrij
[fol F6r]
| |
leenhoorig Godendom
Voor zijnen troon; om recht te doen erlangen
Hen zelf, en die van hen geen recht ontfangen.
2 Uyt Zion komt de kracht, en Majesteyt,
Des grooten Gods; die in volkomenheyd
Der schoonheyd blinkt: een donderende stem,
Een brandend' vuur, zijn voor en nevens Hem:
d'Orkanen, en de stormen, t'allen kanten,
Zijn zijn gevolg, en vliegende trawanten.
3 Het Hemelsch heyr, van boven op de been,
Zal tuyge zijn, en d'Aarde van beneen,
Van zijn Gericht: Verzamel my de schaar
Van mijne Gunstgenooten by elkaar,
Die mijn Verbond door offerhanden sterken:
(De Heem'len zijn't die Gods Gericht bemerken:)
4 Hoor toe mijn Volk Israël, dat zich buyg
(Dus spreekt Hy) 't hert naa't geen Ik u betuyg;
Ik God, uw' God en uwer Vaad'ren God:
Gy bracht my wel, als eyschten 't mijn gebod,
Off'randen, en brandoff'ren, zonder marren;
Maar 'k eysch geen bloed van bokken, noch van varren.
| |
Pause.5 Want al't gediert des wouds is 't mijn', al 't vee,
Al 't vederwerk, al 't wild is't mijne mee,
Op duyzenden van bergen; zou mijn eysch
Dat t'uwaarts gaan uyt nood-be-
| |
[fol F6v]
| |
hoeft' om vleysch?
Laat nooyt uw' hert zich tot die dwaasheyd neygen,
De Weereld, en haar volheyd, zijn mijn eygen.
6 Of denkt gy dat Ik stieren vleysch, of bloed
Van bokken, My tot voedsel nemen moet?
Geef Gode dank, betaal, wanneer z'er is,
Den Allerhoogst' uw' schuld-beloftenis;
Laat in den nood uw' bee tot My genaken,
Dat zal mijn eer, en dit uw' wensch volmaken.
7 Dit tot zijn Volk; maar tot die godd'loos zijn
Zeyt God aldus: wat hebt g'onheyl'ge mijn'
Inzettingen te melden? mijn Verbond,
Als raakt' het u, te nemen in den mond?
Daar gy mijn straf, en tuchtiging, laat varen,
En niet in't hert mijn woorden wilt bewaren.
8 Want zaagt g'een dief gy waart met hem te been;
Uw' toeleg was met d'overspeelders een;
Uw' mond ten quaad', uw' tong strekt tot bedrog;
Uw' lastering spaart noch uw' Broeder, noch
Uws Moeders zoon; als die hen durft betijgen:
Gy doet het, en ik heb 't gezien met zwijgen:
9 Maar meent gy dat Ik dus u t'eenemaal
Gelijk zal zijn? neen, een volstrekt verhaal
Zal, met uw' straf, uw' misdaad klaar doen zien;
Verstaat dit gy godloozen: dat misschien
Ik niet verscheur': 't Dank-off'ren zal my
| |
[fol G1ra]
| |
eeren,
En'k zal mijn heyl doen zien dien zich bekeeren.
|
|