Verzameld werk. Deel 3: proza
(1979)–Paul van Ostaijen– Auteursrechtelijk beschermdGrotesken en ander proza
[pagina 251]
| |
IntermezzoEr wordt geroepen. ‘Hoe hoe - weg met de direkteur - weg met de metafysiese regisseur!’ Het publiek wordt beslist oproerig. Het anders zo grootmoedige publiek. Maar ook de grootmoed van een publiek is beperkt. Het publiek heeft een begin en een einde. En ergo ook alles wat een eigenschap is van dit publiek. Zijn grootmoed b.v. Het publiek is geen incommensurabele grootte als de direkteur zelf. God de Vader kan niet oproerig worden. Hij is oproerig. Maar omdat hij steeds oproerig is geweest en het steeds zal zijn, is hij ook niet oproerig. Hij is ook het tegendeel van oproerig. Zie scholastiek. Een pracht van een sireenfluiter is een man in redingote. Vakkunde. Zeker een parlementslid. De vrouw van een predikant eet eukaliptusbonbons, een bezigheid die zij van tijd tot tijd onderbreekt om in bezwijming te vallen. Studenten roepen: ‘Voor Keizer, God en Vaderland.’ Een O-Wer: ‘Mijn geld terug. Ik wil niet bedrogen worden voor mijn centen. Geef mij naaktdansen of ik ga naar huis.’ De kunstenaars zijn rustiger. Bedrogen worden zij altijd. Waarom elders gaan. Zij blijven net zo goed in het Panoptikum van God de Vader, alwaar zij reeds hebben betaald. Hoe dwaas zo'n publiek; alsof men in een Panoptikum ging om niet te worden bedrogen. Met klem antwoorden de studenten: ‘Aktie, mens bevrij je-zelf!’ Het parlementslid zegt: ‘Het woord is aan onze jeugd.’ De vrouw van de predikant knikt toestemmend en eet eukaliptus, om daarna weer in bezwijming te vallen. ‘De pauze is veel te lang’, meent de O-Wer. ‘Jawel, al de artiesten zijn dood.’ ‘Is dat een manier van spelen. Elk bedrijf eindigt met een of meer doden.’ ‘Puurste aftruggelarij.’ ‘Lafaard’, gilt de vrouw van de predikant. ‘Madame heeft gelijk.’ ‘Gelijk heeft ze. Ons geld terug.’ Een algemene kreet: ‘Ons geld terug!’ - Eén ogenblik valt het orkaan. Een heer met hoornbril zegt: ‘Alhoewel ik uw edelachtbare verontwaardiging begrijp, reken ik het mij toch tot plicht te doen opmerken dat het hier vertoonde stuk, van psycho-analyties standpunt betracht, zeker niet van alle belang is ontbloot.’ De kunstrecensent Johan KalvenGa naar voetnoot*) antwoordt in naam van het publiek: ‘Wat, niet onbelangrijk! u hebt een triestige driestheid, mijnheer, sta mij toe het u te | |
[pagina 252]
| |
verzekeren en nogmaals te herhalen dat u een triestige driestheid bezit. Ik zeg u, - en ik weet wat ik zeg, want ik ben kunstrecensent, - het hier vertoonde stuk bezit niet de minste artistieke waarde. Wat zeg ik: “het stuk”? zelfs is er van een stuk niet eens sprake. Neem b.v. “De koopman van Venetië”, “Hamlet” of dit fijne “Mademoiselle de la Seiglière” eens ter hand, mijnheer, en studeer deze dingen eens flink door, dan zult u misschien beginnen te begrijpen wat kunst is. Verstaat u, mijnheer. Trouwens ik heb over dit thema een boek geschreven; “Over Sandeau, Shakespeare en het theater” heet het en het is spotgoedkoop. Studeer of zwijg.’ Bravogeroep geeft hem nieuwe moed, zodat hij betoont: ‘Een stuk zonder samenhang. Alles blote fantasie. Als de auteur zich niet meer kan redden, komt hij met een nieuwe fantasie of laat de held sterven. Is dat kunst? Kunst is de held zo lang mogelik te laten leven. Ja, ter wille van het kontrast hem de dood nabij brengen, doch hem desniettemin te redden. Zulk stuk zou beantwoorden aan het gezonde levensoptimisme. Overigens welke idee een theater met een panoptikum te verenigen. Een theater is geen panoptikum, mijnheer. Een theater is kunst en een panoptikum is jaarmarktlarie.’ Een ander kunstkritieker, de heer André Voet, dient van wederwoord: neen, dit laatste is niet helemaal juist. Hij vindt veeleer de versmelting van panoptikum en toneel een gelukkige idee. Dat moet gezegd. Maar de idee werd in het spel niet gerealiseerd. Hij zal er een artiekel over schrijven. Let er op, mensen, hij zal er een artiekel over schrijven. Vol begeestering blikt la toujours jeune Me Agricola Painperdu hem - de heer André Voet, in de ogen, heel diep, diep en diep. De heer André Voet vangt ik-heb-hem de blik op. Me Agricola zegt: ‘Ik zal zo een stuk schrijven.’ De beide kritiekers bazuinen lof. ‘Het stuk is eenvoudig meesterlik’ meent de auteur van het spotgoedkope boek. Maar de heer Voet vindt een fijnere noot. C'est à ravir. Der kunstkritiekers epiese lofduel. Troef tegen troef. Een superlatief. Geef mij een superlatief. Een koninkrijk voor een superlatief. ‘Hoe, hoe, weg met de direkteur, weg met de metafysiese regisseur.’ De heer met de sireen blaast in zijn redingote. Nee andersom. De redingote blaast in de heer met de sireen. De sireen blaast in de heer met de redingote. De heer met de redingote blaast in de sireen. Zo. Sireen blazen is niet zo gemakkelik. Neen, schrijven is niet zo gemakkelik. Studenten: ‘Voor Keizer, God en Vaderland.’ Een heer in de loge van de censuur is erg bleek. Concentratie. Dan platst de bom: ‘God de Vader is een jood! Joden zijn parasieten die op het gezonde lichaam van het germanedom, van het romanedom en van al de andere dommen leven. Weg met de joden! Morgen grote antisemitiese meeting. Allen op post.’ ‘Hoera, hoe, hoera, hoe, hoera, hoe’ - afwisselend geroep van instemming met de | |
[pagina 253]
| |
gloedvolle rede van de logeheer en van afkeuring aan het adres van de semitiese direktie. Een soldaat van het Leger des Heils: ‘Zoek niet de genoegens van deze boze wae - reld. Wie een theater bezoekt is een verloren mens. Iedereen moet het lied van het Leger des Heils kopen en kennen. - Leger des Heils, Gij heilig leger; heilige scharen, gij scharen des Heils; wassende aren, wij wassen de haren, enz. -’ Telepathie. Ook al. De heer met de sireen en de censuurlogeheer schreeuwen in koor: ‘Wij eisen uitleg van de direktie.’ Dit is een verstandig woord. Nu gaat het door de zaal: ‘De direktie, de direktie, de direktie.’ Plots verdwijnt het gordijn, tempo: als verdween het in de ingewanden van de aarde. Effektvol. Allen zwijgen. Enkel de heilsoldaat moet worden gemuilband. Op het toneel liggen al de gevallen Panoptikumhelden. Een student in de filosofie denkt na: zijn dit nu feitelik poppen die als mensen, of mensen die als poppen uitzien. Eigenschappen onvoldoende, want subjektieve parafrase. Geen zinsbedrog, maar valse konklusie van het oordeel. Aldus poppen of mensen? Kon ik slechts een pakje Bergson-intuïtie kopen dan kwam ik gemakkelik over dit kennisparadoks. - Zijn denken dwaalt verder getrouw aan de leuze dat het denken dáar is om te dwalen. Eindelik sticht hij met een al-chimist, dewelke beweert de de-intuïtie-wekkende samenstelling te hebben ontdekt, een firma ter exploitering van deze ontdekking. Monsterwinsten. Iedereen kan intuïtie gebruiken: de koopman, de vrijer, de pastoor. Hoe hoger men klimt des te noodzakeliker intuïtie. Een bisschop zonder intuïtie is maar fletse desem. En een paus heeft de intuïtie principieel nodig in zijn branche. Zelfs de zwarte magiër en de succubus kunnen ze gebruiken, want zij zijn ook niet al-intuïtief. De alchimist socius is feitelik een souteneur die doodgewoon kokaïn verkoopt. Maar dat weet de stud. phil. niet. Dat weet de schrijver dezes uit louter empiriese ervaring. De direkteur die zich God de Vader noemt en van Rome een eenzelvigheidsbewijs op die naam heeft bekomen, staat te midden de gevallen panoptikumhelden. Hij is in sportkostuum en houdt een karwats in de linkerhand. Hij schopt de gevallen panoptikumhelden als daar zijn: nr. 200, de demi-mondaine uit de tragedie van Breeske, Notaris Telleke bijna onherkenbaar, de niet voorname heer, - op een hoop. Hij geeft de atupaalse dichter, die in een kevie zit, te drinken goed-friswater en neemt zelf een slok soda-whisky. Hij groet beleefd en begint, heimelik monkelend als een joviaal causeur: ‘Geacht publiek, Dames en Heren.’ Het publiek keurt dit bonniment-begin goed. ‘Mijn hulpregisseur kwam mij in mijn loge bericht brengen dat het publiek duidelik herkenbaar ongeduld manifesteerde. Alhoewel ik aanneem dat het wel niet zo'n vaartje genomen heeft, moet ik toch bekennen dat ik het onaangenaam vind op deze wijze te worden gestoord. U kunt toch wel begrijpen, geacht publiek, dat ik wat anders heb te doen dan wel mij met het stillen van uw ongeduld onledig te houden. Daarbij: u zult zelf begrijpen dat dit juist een ondankbare opdracht is. | |
[pagina 254]
| |
Want het is juist de essentiële eigenschap van het publiek dat het ongeduldig wordt. Ik hoop dat de kritiekers mij hier zullen ondersteunen. (Terughoudende goedkeuring van de kritiekers: jawel, maar...) Van een publiek is slechts een eigenschap zo niet bewezen, dan toch door alle ervaring gekonstateerd: namelik dat het ongeduldig is.’ De heer J.-K. Huysmans springt op: ‘Dat is ongerijmde kletspraat. Kijk eens, de middeleeuwen. Lees de mysteriespelen. Zij duurden niet 3 uur, maar vaak veertien dagen. Toen bleven de mensen goddank, - goddank? jawel goddank, enkel met een ander aksent gezegd als dat van onze kruidenierspapen, - verschoond van onze ontdekkingen. Zij leefden hun zuiver leven tussen de polen van God en duivel.’ ‘Ik verenig de beide polen in één persoon’, zegt de direkteur. ‘Neen, u is slechts kontrebandewaar, mijnheer, u is iemand met een eenzelvigheidsbewijs. In de middeleeuwen...’ De vrijdenkers van de loge ‘de ster uit de Molukken’ slaan de heer J.-K. Huysmans met hun truwelen op het hoofd. Er wordt geroepen: ‘Weg met de achteruitkruipers! Vive le café du Progrès! Antwerpen Boven! Brood voor de middenstand! Vive Boulanger! Priez pour le pauvre Gaspard! Vive Mercier! Durchhalten! Jazz!! Sancta Caecilia, spes unica!’ God de Vader wacht. Kalm en bedaard. Hij heeft sterker dingen gezien. De Panamakrach. Het volk bestormt zijn banken. Ook zulke volkswoede is ras geluwd. Eindelik repliceert hij, waardig: ‘De heer J.-K. Huysmans kon nu eindelik toch een einde maken aan zijn mysties potpourri. Hij houdt geen rekening met de tijd. Hij leert niets van de tijd. Hij is, ik kan het niet anders uitdrukken, een geperfektioneerd domoor. (Goedkeuring bij de logebroeders en de moderne kunstkritiekers). Dat hij in zijn boeken over de middeleeuwen schrijft en dit met de grootste lof, kan ik begrijpen. Dat is zijn vak. De middeleeuwen zijn hem een goed ontginningsveld geweest. Alors, qu'estce-qu'il veut. Hij verdient zijn kost. Zijn boeken worden op vele duizenden gedrukt. Dank de algemene belangstelling voor incubaat en succubaat. Ik zeg: wij zijn moderne mensen. Aufklärung.’ (Goedkeuring op dezelfde banken). God de Vader is op weg de sympathieën te veroveren. Maar de O-Wer let er op, niet bedrogen te worden voor z'n centen. ‘Mijn geld terug! ik wil een fatsoenlike uitleg! ik wil Jeanne d'Arc zien of ik moet mijn geld terug hebben.’ ‘Die Jungfrau - die Jungfrau - die Jungfrau von Orleans!’ De antisemiet stemt in: ‘Weg met de Joden! God de Vader is een jood!’ En weer gaat het van alle zijden: ‘De direktie moet spreken, de direktie, de direktie.’ ‘Zo. Het edelachtbare publiek kiest alzo partij voor deze paap?’ De logebroeders protesteren: ‘Neen dat nooit, maar...’ De O-Wer zingt verder: ‘Mijn geld terug, mijn geld terug...’ De antisemiet: ‘De Jood zocht een uitweg. Publiek, let op ons gemeenschappelik belang.’ | |
[pagina 255]
| |
De direkteur neemt een nieuwe slok whisky en geeft nogmaals de atupaalse dichter te drinken. ‘Wat wenst het geacht publiek?’ Deze vraag valt zo onverwacht te midden het algemene ongeduld dat het eerste gevolg een suggestieve stilte, het tweede een verschrikkelik brouhaha is. De heer J.-K. Huysmans rolt een sigaret. De ouvreuse zegt: ‘Verboden te roken.’ ‘Waarom?’ ‘Parce-que cela me plaît. De vrijheid van de mens bestaat juist daarin een ander mens iets te kunnen verbieden’, antwoordt de ouvreuse van het panoptikum van God de Vader. Het lawaai overtroeft hun stil dialoog. Onherkenbare silben. Gesnik. Gejuich. Gefluit. Gesireen. Stoelen en banken. Men herkent vechtende groepen. De logebroeders hebben een paar paters neergesmakt. Een kardinaal heeft van de gelegenheid gebruik gemaakt om la toujours jeune Me Agricola Painperdu, femme de lettres, te isoleren. Chargez la femme. Lenig de nood van de zwakken. Ledig de overvloed van de zakken. In het brouhaha ontwikkelt zich het parlementslid tot gauwdief. Van nevelvlek tot mens. Konstateert echter dat de antisemiet enkel valse bankies bezit. De vrouw van de predikant is een epileptiese automaat geworden. Zij valt. Zij staat overeind. Zij valt weer. Een joods student wordt afgemaakt door zijn corpsbroeders onder het zingen van ‘Heil Dir im Ziegeskranz’. Camelots proberen hun waar aan de man te brengen. Schone transparante postkaarten. De bekende serie van het geheime hotel. Me Agricola zucht. Mystiese erotiek. Erotiese mystiek naar beroemd monster. De zwarte kater van Poe wordt bronstig na een te lang verblijf in zijn onderaards gevang. De heilsoldaat treedt in het martiale over en heeft ook een goede dag. Papus verklaart dit alles als een gevolg van zijn magiese kracht. De kritieker Kalven zal daarover een boek schrijven. God de Vader rookt een sigaret. Hij mag. Hij is tevreden over het resultaat. De heer Huysmans heeft afgunstige blikken. Tot een stem, - die van een waar mensevriend, - roept: ‘Mensen, wat doet gij? Waarom elkaar bevechten. Niet de mens als individu is schuldig. Bestrijdt de oorzaken. Niet gevolgen. Op voor de goede oorlog. Vergeet niet de enige vijand. Dáár staat hij.’ Dit vredelievende woord valt niet op onvruchtbare bodem. Shakehands. Omarmingen. Gestotter. Broeders. Vrienden. Kinderen. Laat ons leven. Het leven is schoon. Weg met het gevang. Weg met het panoptikum van God de Vader. De wereld zonder ruimte. Zonder kategoriese kas. De pacifist gaat verder. Sluit de gelederen. De studenten antwoorden. Op voor de goede kamp. Al de mensen staan op. Ballen vuisten. Rukken tot voor het podium. Dreigen. Vloeken. God de Vader is rustig. Hij toont zijn karwats. Gemor. Nogmaals karwats met flauw kletsen. De filantroop-pacifist zegt: ‘Ruk hem de karwats uit de handen’ en doet twee stappen achteruit. Niemand neemt zulke zware taak op zich. De pacifist: ‘Eendracht maakt macht en kollektief zijn wij onoverwinbaar.’ Gevolg: allen doen twee stappen achteruit. De kollektiviteit gaat | |
[pagina 256]
| |
kollektief achteruit. Gevolg van de produktiewijze? Leve Marx! Daarop volgt een depressie. A great collapse om met Lloyd George te spreken. De bezoekers vormen twee kampen. Hardnekkige debatten. Evolutie. Revolutie. Geen revolutie. Geen diktatuur. Alles komt op-tijd en stond gelijk het komen moet. Mijnheer Hegel en mevrouw Hegel, geboren Carletta Marx, hebben de eer u te laten weten dat hun vandaag een dochter werd geboren. Gaudeamus igitur. De filantrooppacifist meent nu ook dat feitelik, goed op de keper beschouwd, evolutie beter is en dat in elk geval deze methode pacifistieser. ‘Wij hebben voor vrede op aarde willen strijden en dat was vals.’ Bravogeroep. De pacifist, de vrouw van de dominee en de heilsoldaat stichten het triumviraat van de vrede. Brosjuren worden den verspreid. Het Paradijs op Aarde. Elk mens een stuk brood. De Aarde een goede Woning. De Vrouw moet vrouw blijven. - Tot dat de heilsoldaat de filantroop oorvijgt. Twistgesprek wegens de vrouw van de predikant. Twistappel. Heroïsme van de twistappel. De predikantevrouw. Zij wil niet de oorzaak zijn dat de mensheid in twee kampen wordt verdeeld uit oorzaak harer de weg-belemmerende persoonlikheid. ‘Verenigt u, heilsoldaat en filantroop. Sta mij toe me zelf op te offeren voor de goede zaak. Staat mij toe dit tranedal te verlaten. Onze geliefde aardkloot.’ Dan bezwijming. De O-Wer ziet echter de kans weer afnemen, zijn geld terug te bekomen. Hij waagt een nieuwe aanval. - ‘Uitleg over het stuk of mijn geld terug. Wij vergeten het gewichtigste. Uitleg over het stuk.’ De kritiekers ontwaken. Slapen en ontwaken is hun vak. Alsmede uitleg verlangen over het stuk. Een stuk zonder uitleg is geen stuk. Een toneelstuk zou feitelik uitleg moeten zijn in plaats van een toneelstuk. Hoe kan men anders over een toneelstuk schrijven? De heer André Voet gilt: ‘Uitleg!’ - ‘C'est très bien dit’ zegt la toujours jeune Me Agricola Painperdu, femme de lettres. Me Agricola? Jawel. Inderdaad. De kardinaal is erg vermoeid. Zeventig jaar. Maar... het idealistiese ‘vier’ van een jongeling. De kritieker Kalven spreekt: ‘Jawel, zo is 't. Wij begrijpen de inhoud van het stuk niet.’ En dan van alle zijden: ‘Het is een onzedelik stuk. Het stuk mist ethiek. Er is zelfs geen stuk. Erger dan een cirkus. Panoptikum of theater, uitleg, de direktie, de direktie.’ Iemand roept: ‘Wij willen.’ De zaal antwoordt: ‘een stuk dat een stuk is, een stuk zonder doden. Van een goed schrijver. Wij hebben er genoeg van. Zulke groteske klownerijen. Weg met de groteske. Het echte ware leven. Zoals zoenzo, of zoals zusenzo. Dat zijn toneelschrijvers. Hoera! een groteske is slechts grotesk omdat zijzelf grotesk is. Een groteske mist samenhang. En samenhang c'est le nerf de l'art.’ De O-Wer laat ditmaal niet los. Eentonig en hardnekkig akkoord van mijn geld terug. Zevenslagers knallen. De politie heeft veel werk. De pompiers moeten een brandje blussen. ‘De kas bestormen.’ Kletst de karwats van God de Vader en de gong dreunt kommando stilte. De O-Wer, zeker de slimste van de bende, verzet zich tegen deze gehoorzaamheid, | |
[pagina 257]
| |
wil verder lawaai maken met het oog op geharrewar en kas-scheer-je-weg-of-ik-gap-je. Maar de kunstkritieker betekent hem dat hij, niettegenstaande zijn gewettigde verontwaardiging, zich goed heeft te gedragen. Als gentleman wel te verstaan, zoals hij zelf, André Voet, het goede voorbeeld geeft. ‘Men zou denken’, zegt de heer André Voet in een sierlik aforisme, ‘dat u gewoon is in een gaarkeuken te frequenteren. Ik verkies het Criterium-restaurant, mijnheer.’ Iedereen wendt zich vol misprijzen van de O-Wer af. Hij is momentaan een verloren man. God de Vader wordt kordater. De direktie moet dit publiek een beetje als pak behandelen. Zoniet onmogelik op te schieten. ‘Jullie bent een beroerd publiek. Begrepen. Laat het jullie eens voor allemaal gezegd zijn. Zoniet zal ik tot mijn spijt verplicht zijn drastiese maatregelen te treffen om de orde te handhaven.’ Een niet banaal resultaat. Enkele schuchtere stemmen: ‘Neen, ik ben niet beroerd; 't zijn de anderen. Die vervloekte O-Wer maakt zo'n herrie. Ik gedraag mij goed. Zoals het hoort onder fatsoenlike lui.’ De heer André Voet staat overeind en verklaart: ‘Ik neem de gelegenheid te baat om de eer te hebben de direktie te verzekeren dat enkelen onder het publiek, - en zeker zijn deze enkelen de élite van de geest, - daartegen protesteren eenvoudig met dit pak te worden geïdentificeerd.’ Iedereen bewijst nu dat de anderen het Janhagel zijn. Tot God de Vader, klementer geworden, doch in de overtuiging dit publiek een laatste direkte toe te dienen, gemoedelik zegt: ‘Wat wil het publiek feitelik van de direktie? Een ogenblik. Ik persoonlik doe mijn uiterste best allen tevreden te stellen. En daar mijn uiterste best het inbegrip van al het wensbare omvat, is het mij onbegrijpelik, ja is het zelfs apodikties ondenkbaar hoe het kan geschieden dat jullie ontevreden bent. Want, - en dit zeg ik niet om te boffen, maar als eenvoudige konstatering van de primairste waarheid, - wanneer iemand onder het publiek in mijn panoptikum ontevreden is, dan ware het wijs van hem, alsmede de enige uitweg, de schuld bij zichzelf te zoeken, en niet bij de direktie, de regie en de dramaturg. Dan ligt de oorzaak dezer ontevredenheid in zijne, nog niet gesublimeerde natuur. 't Spreekt van zelf dat dit zo is en niet anders. Ik weet ook dat de helden die ik tot hiertoe heb voorgevoerd, niet een absolute konkretisering van de heroïese idee zijn. Maar waarom moeten mijn helden helden zijn? Is een versmelting van held en harlekijn niet veel meer belangwekkend. Jullie meent misschien ook dat mijn helden al te mieserabel op een patroon zijn geknipt. Is dit jullie mening dan moet ik dezulke terugvoeren op een ongekultiveerde zinnelikheid. Dan begrijpen jullie geen nuancering, niet de differensen die een etsnaald-geest wel begrijpt. Of zouden mijn helden onnatuurlik zijn? In mijn panoptikum is niets onnatuurlik, dames en heren, reeds alleen per hypothese. Hoogstens wedernatuurlik. En zulke dingen zouden jullie toch moeten interesseren, heren kritiekers, kunstminnende dames, heren van de psycho-analyse en psycho-analyse minnende dames. Trouwens vind ik persoonlik dat mijn helden buitengewoon natuurlik zijn. Mogelik is dit de | |
[pagina 258]
| |
mening van elk auteur, - want, jawel ik ben ook de auteur. Vinden jullie mijn stukken langdradig? Vergeet niet dat ik ook rekening moet houden met de akteurs en dezen wensen steeds kanjerrollen. Om dit te begrijpen is de methode van indenking in de stiel van akteur de gemakkelikste weg. Jullie houdt wis en zeker ook niet van onbeduidende rollen, of wel? - Ten slotte: het best zou zijn dat een uwer mij de bizonderste klachten voordroeg. Natuurlik op al te persoonlike klachten kan ik niet ingaan.’ Niet zodra is dit voorstel goedkeurend onthaald, of er ontstaat een geharrewar dat in waanzinnig tempo crescendo gaat. God de Vader schijnt te weten wat dit betekent. Ach wat... hoe kan hier het werkwoord ‘schijnen’ worden gebruikt. God de Vader weet natuurlik, - het weten is de essentie van God de Vader, - wat dit betekent. De heer J.-K. Huysmans en de schrijver dezes, - de enigen die bij dit geharrewar passief zijn, - doen echter hun uiterste best de zin van dit geharrewar te snappen. Om geen illusies teleur te stellen, moet voorop worden gezegd dat het beschrijven van dit geharrewar boven de kracht van een auteur gaat. Dáár staat Me Agricola Painperdu, vergeet haar rol van toujours jeune, krijst, snikt, schopt. Maar zelfs de kritiekers hebben hun galanterie afgelegd. Zij laten Me Agricola niet zonder verzet schoppen; integendeel verzet de heer André Voet haar meerdere welgeslaagde hoekslagen. Het parlementslid wil op het podium springen. De antisemiet heeft hem te pakken. De vrouw van de dominee en Papus lutteren. Soms schijnt het een hysteries coïteren. De jonge skribent, Dr. Theol. Dante-Gabriel Kop probeert op stiekeme wijze op het podium te geraken. Enkele apachen hebben reeds vijftig personen afgemaakt. De slag evenwel concentreert zich rond het podium. Messen schitteren. Bloed stroomt over witte gilets in zijde en in Casimir. De vrouwen staan gierend. Naakt of in soiréelompen. Wildedans. Men bijt in kuiten. In de hals. De levensknoop overbijten. Vooruit. Stoelen worden aan spaanders geslagen. Hersenen spatten in de rondte. Hopen lijken. Gewonden. De gewonden liggen onder de doden. Zo: langzaam uitstervend gerochel en sourdine. Vrouwen lesbiese drift in ambivalens nu. Naalden. Kammen. Vlees. Op zieltogenden wordt gedanst. Gestept. Schrille sireen. Dof neerploffen. Handen benen. C'est le cancan. Le can-can!! En stemmen. Ik zal het woord voeren. Ik ben kritieker. Ik ben parlementslid. Gewoon te spreken. Spreken is mijn vak. Ik ben doctor in de theologie. Spreek 't best met God de Vader. Ik ben psycho-analytieker. Ik ken de massa. Jij zegt slechts jouw mening. Ik ben antisemiet. Die jood zal ik het even zeggen. Jullie bent allen te mak. Het gaat hier om het stuk. Kritiekers moeten spreken. Neen vrouwen moeten spreken. De rol van de vrouw in de samenleving. De stem van het proletariaat. Ik ken Volapuk. Neen frans. La ville lumière. De vrouw moet vrouw blijven. Esperanto. In Vlaanderen vlaams. En avant le cancan! Le Can-can. Bijten. Schoppen. Vernietig de vijand. Voor God en Vaderland. La guerre sociale. De prins van Orleans moet spreken. Hij is onze Vorst. Leve Bourbon. Leve Cumberland. Leve Cumcumberland. Save our souls. De magiër moet spreken. Vive la bavaroise! De fakir. De vakman in het schrijven van | |
[pagina 259]
| |
stukken met de pen heeft het recht zijn oordeel te vellen. Hij alleen. De kunstkritiek. De minister van oorlog moet spreken. Wij eisen de staat van beleg. Weg met de militaristen. Sluit de gelederen. Debout les damnés. De studentesenaat hoort de toekomst. Le can-can! Hop! hoert!! Moed!!! Le Can-can!!!! Een stem, éen enkele stem brengt deze menigte een ogenblik tot zwijgen. Misschien meent de geachte lezer het is de stem van God de Vader. Dit is niet het geval. Het is de stem van een stouwer. En deze stouwer zegt: ‘Excuseer me a.u.b. dat ik zo vrijpostig dit twistgesprek onderbreek. Dit doe ik slechts daar ik meen dat ik de sleutel van de oplossing in handen heb. Zo gehoorzaam ik dan ook aan de stem van mijn geweten die zegt dat spreken plicht is, wanneer zwijgen geen plicht is. Ook de haan kraait wanneer hij kraaien moet. En zo doe ik niets anders dan de wetten van de natuur gehoorzaam te volgen. Ik wend mij aldus sprekend tot de direktie om de heer direkteur mede te delen dat ik geloof, ja zelfs dat ik daarvan overtuigd ben dat het publiek, hetwelk reeds vele onmogelike stukken heeft gezien, ja zelfs dat het publiek dat steeds onmogelike stukken aanschouwt en hoort, want het staat gelijk een paal boven water dat elk stuk onmogelik is; dat ik aldus overtuigd ben dat het publiek niets heeft tegen het stuk, aangezien dit element van een theater totaal onbelangrijk is; dat het publiek zelfs nooit daaraan heeft gedacht op het stuk kritiek te oefenen, want dit zou dwaas zijn en het publiek weet dat elk stuk natuurnoodwendig beneden alle kritiek staat en dat een toneelstuk juist daardoor zin heeft, wanneer het geen zin heeft; dat het dus ook volkomen onverschillig is welk stuk wordt gespeeld, aangezien alle stukken zinloos zijn en dus als toneelstuk alle stukken zin hebben; neen, ik zou zelfs durven zeggen dat het publiek om het stuk-voor-zich zeer tevreden is, want zelfs wanneer het publiek eens bij wijze van scherts zegt dat het stuk geen zin heeft, dan kan daarmee toch enkel een fraai ingekleed woord van lof zijn bedoeld; jawel, ik ben er van overtuigd dat het publiek om dit stuk zeer tevreden is, aangezien dit stuk onze ervaring dat stukken zin hebben daardoor dat ze er geen hebben, onderlijnt. De zaak is eenvoudig deze dat het publiek met recht verbolgen is in een zo slecht, zo ongemakkelik theater te zijn gelokt. De verlichting is slecht en de verwarming, - indien verwarming, - is even slecht. Maar het ergste van al is dat de zetels zonder konfort zijn. Ik die in een orkestzetel zit, - en wat een orkestzetel, - kan niet eens mijn benen uitstrekken zoals ik wil. De orkestzetels staan te dicht op elkaar. Ik moet de benen terugtrekken tot aan de kin. Waar blijft dan het genot van het theater. En indien zulks reeds het geval met de orkestzetels, wat zal dan te zeggen zijn van de engelebak. Hier doe ik niets anders dan, naar het voorbeeld en het exempel van alle grote vaklieden in het schrijven met de pen, een spreuk van het evangelie toepassen, namelik die, dat wanneer het groene hout niet deugt, het dorre ook niet kan deugen. Ik zeg dus: indien aldus geschiedt met de orkestzetels, wat dan met de engelebak? en nu zeg ik u: antwoord wanneer dit mogelik is.’ De direkteur knikt lachend. ‘Dat is ten minste een gegronde klacht. Enkel een principiële vergissing. Ik heb nooit beweerd dat mijn panoptikum-theater modern | |
[pagina 260]
| |
konfort bood. Wie mijn etablissement bezoekt doet dit natuurlik op eigen verantwoordelikheid. Ik vind het ten slotte buitengewoon vrijpostig te eisen dat ik konfortabele zetels ter beschikking zou stellen. Je komt hierheen om mijn stuk te zien en niet om te slapen. Een konfortabele zetel moedigt tot vadsigheid aan en ergo, vergeet men het stuk. Maar het stuk juist is het gewichtigste. Je gelooft toch niet dat je hierheen komt om het gemakkelik en konfortabel te hebben. Of ben-je zo dom? Is dit laatste het geval dan wil ik hopen dat het een persoonlike aanleg is en dat het publiek zich niet solidair met jouw rede verklaart. Of is het publiek solidair met deze stouwer die een theater bezoekt om het konfortabel te hebben? Is dit het geval?’ Goed gesproken. Want natuurlik verontwaardiging onder het kunstminnende publiek. Zo een stouwer. Beledigt de kunst. Ame triviale. Alleen centen verdienen kent hij en anders niet. Maar er zijn hogere zijnswaarden. Wij bezitten die. Namelik. En niet te vergeten. Wij zijn niet solidair met deze triviale ziel. Wij staan hoger. Wij staan heel hoog. Wij zweven. Etheriese sferen. Wij begrijpen de muziek der sferen. Wij hebben Bergson gelezen. Wij zweven steeds. Wij zijn geen aardwormen. Wij maken ons vrij van onze ‘vleselike tunica’. Om met Augustinus te spreken. Wij verstaan kunst. Om kunst te verstaan moet men slim zijn en diep. Wij zijn slim en diep. Wij verkiezen het brood van de kunst boven het andere brood. Ook als dit wittebrood is. Want eerst de geest. De geest staat boven alles. Dit begrijpen wij. Deze stouwer niet. Wij zijn geen stouwers. Wij zijn opperstouwers als ge wilt, maar geen stouwers. Zie, wij zweven reeds in hoger regionen. Waar het goed, o waar het zo goed is! Die Seele. Die Seeee-le. (Gerekt uit te spreken, ongeveer alsof men lang aan een zeel trok; wie weet zijn deze woorden van éenzelfde oorsprong. In elk geval hebben zij tans ongeveer dezelfde betekenis, met dien verstande dat het eerste woord op de geest, het tweede op de materie betrekking heeft). Kortom: diep menselike solidariteit op de rug van de stouwer. Schuimbekkende woede van de O-Wer. De auteur zegde reeds dat de O-Wer de slimste van heel de bende is. Hij doorziet het manège van de direktie. Steeds op het valse spoor voeren. Boerebedrog. Hij roept dus: ‘Ik maak op het gemene boerebedrog van de direktie attent. Mensen, past op. Toont u solidair tegenover de direktie. Ons verzet gaat tegen de direktie. Waarom. Omdat wij bedrogen worden voor onze centen. Wij willen onze kaarten teruggeven. Wij nemen onze entréebiljetten niet aan.’ ‘Plagiaat van Dostoiefski.’ ‘Ik zoek geen originaliteit. Ik wil mijn centen terug. En of deze intentie geplagieerd is of niet, kan mij niet bommen. Wij worden uitgebuit. Uitgezogen. Kijkteensaan, de direktie verdomt het zelfs figuranten te engageren en neemt het publiek als figuratie. Betalen wij soms entrée om als figuranten in het abele spel van God de Vader te mogen fungeren. Is dit panoptikum-theater bedoeld als een cyniese aftruggelarij. En ons protest heeft slechts voor gevolg dat de direktie dit protest gebruikt om een nieuw verschrikkelik toneelspel te ensceneren, een sadis- | |
[pagina 261]
| |
tiese klucht der vergissingen, zodat nu reeds een vierde van het publiek werd afgemaakt, de anderen hun portemonnaie gestolen en enkele maagden werden verkracht. (Op dit gezegde van de O-Wer schijnt, - van het werkwoord schijnen - de popmens of de menspop nr. 200 onder de doden op het toneel te bewegen, precies alsof een herinnering hem wakker schudde. L'Oiseau bleu. Een indrukwekkend moment als deze pop schijnt overeind te staan. Dan schijnt het alsof deze popromp bij middel harer poparmen haar popkop neemt en deze weer op hare popromp plaatst. Ook schijnt zij, - of hij, ingeval popmens in plaats van menspop, - de mond te openen. Maar zij of hij spreekt niet, schijnt niet te spreken. Zij of hij valt. Een psycholoog verklaart het fenomeen: massa-hypnose. Daardoor bewezen dat de pop scheen de mond te openen, doch niets zegde. Want in de gewone werkelikheid opent men slechts de mond om iets te zeggen. Zo behoort dit fenomeen niet tot de gewone werkelikheid. Het is een realiteit, doch slechts als massa-hypnose. Oordeelsbedrog in zover dat hetgeen in hypnose gebeurde voor het gewone gebeuren wordt gehouden). De O-Wer laat zich door geen trucs van zijn stuk brengen. ‘Er moet een einde worden gesteld aan deze klucht. Wij komen hier niet in het theater om ons te laten bedriegen. Dat is de enige overtuiging die ik er op na hou. Maar des te hardnekkiger, want concentratie in éen. Ofwel belooft de direkteur ons plechtig, in de toekomst stukken te vertonen die ons aangenamer zijn, of in geval het om éen enkel stuk gaat, het vervolg zo te modificeren dat het ons bevalt; ofwel wordt de direkteur onder kurateel gesteld, een kurateel bestaande uit vijf personen onder het publiek. In geval de direktie geen benul heeft van toneel en van publiek, dan blijft geen andere uitweg dan ons lot zelf in handen te nemen.’ De direkteur is merkbaar ongeduldig geworden. Deze O-Wer is een slimme kwast. Hij heeft eindelik begrepen hoe hij het publiek op zijn hand moet krijgen. Deze uitvinding van het kurateel, samengesteld uit vijf toeschouwers, is een machtige zet. Dit ziet God de Vader in. ‘Goed’, zegt hij tot het publiek, ‘ik wil wel uw verlangen met de nodige aandacht bestuderen. Doch kan ik mijn stukken slechts dan modificeren, wanneer ik dit verlangen ken. Het zou nu al te goedkoop zijn te antwoorden dat een theater-direkteur het verlangen van zijn publiek moet kennen, ja dat hij het kent. Deze fatalistiese opvatting springt al te gemakkelik met het probleem van de vrije wil om, en daarmede in samenhang met het probleem van het geweten. Deze garantie, dewelke bijv. mijn konkurrent van het theater Islam geeft, is dwaas omdat zij elementen van het direktoriale plan, - dat van mij, God de Vader dus, - op het plan der toeschouwers wil overbrengen. Het is te zeggen dat deze garantie in de gesloten eenheid publiek met vreemde elementen opereert, die zuiver direktoriaal, slechts toepasselik zijn in de sfeer van het direktoriale, spijts het hun voorzittende princiep apodikties waar is. Mais toute vérité n'est pas bonne à dire. Alhoewel ik dus als theaterdirekteur wel weet wat jullie verlangt, - immers een theaterdirekteur kent zijn publiek, - is het toch noodzakelik dat jullie de essentieelste wensen voordraagt. Wie aanspraken stelt, | |
[pagina 262]
| |
moet deze aanspraken ook stellen. Zo iets dekt zich volkomen, zelfs woordelik niet waar?’ Een jongmens is op stiekeme wijze op het podium geraakt. Hij heeft lange lokken, glimvet. Lavallière; insgelijks glimvet. Vrij elegant in een konfektiekostuum. Au Bon Genie. Broeken van 29 fr. aan. De laatste Bohème? Waarom langer wachten. Het is de reeds hoger vermelde, wis en zeker pas gepromoveerde Dr. Theol. Dante-Gabriel Kop. Dr. Dante-Gabriel Kop spreekt als volgt: ‘Ik spreek in naam van het publiek. Ik ben de stem van het publiek. Het publiek heeft mij gedwongen te spreken. Een ondankbare taak die ik slechts gedwongen op mij heb genomen. Aldus tors ik (hierbij het gebaar van torsen) deze zware last te spreken in naam van het publiek. Ik verzoek u dit niet te willen vergeten, nietwaar? Ik spreek dus in naam van het publiek, in naam van de manslieden en in naam van de vrouwen, van dit zo lief-zondige geslacht, van dit fijne bonbonnière geslacht, kortom van dit geslacht joujou. In naam van dit publiek van beider kunne breng ik onze wensen voor. Dit impliceert ten eerste een sterk woord van afkeuring voor het tot-nu opgevoerde spul. Ik maak er op attent dat ik in naam van het publiek spreek. Het gaat dus niet om mijn persoonlike mening. Zo niet ware het gemakkelik mij mat te zetten. Nietwaar?-Neen ik spreek in naam van het publiek, noteer wel in naam van het publiek van beider kunne. Mijn woord heeft dus wel degelik objektieve geldigheid zou ik denken. Uw stuk, mijnheer de direkteur, heeft geen samenhang. En daarom is het ook juist te zeggen, - overigens spreek ik in naam van de meerderheid, - dat uw stuk geen stuk is, maar wel meerdere stukken; eenvoudig een amalgaam van meerdere gegevens uit dewelke een goed auteur vele spelen zou halen. (Opmerkelik is het dat de doctor niet erg wordt gesteund; enkel Me Agricola Painperdu, femme de lettres, en de kunstkritiekers applaudisseren af en toe). Ik wil daarom niet zeggen dat uw stuk helemaal slecht is. Zeker heeft het kwaliteiten. En overigens wie van ons schreef in zijn prilste jeugd niet een dergelik toneelstuk. (De O-Wer roept: “Meer op de man af”). Enkel is uw stuk te groen, veel te groen. Daarom is het slecht. (Goedkeuring van de O-Wer en zijne kornuiten). Daarom is het stuk archislecht. Vergeet niet dat u voor volwassenen speelt. Jawel, mijnheer de direkteur, uw akteurs spelen voor volwassenen. Vergeet dit niet. En het ons geboden stuk is werkelik geen stuk voor volwassenen. Geen plan. Geen bouw. Geen architektuur.’ God de Vader onderbreekt: ‘Is dit het bizonderste wat tegen mijn stuk wordt voorgebracht. Hebben de geachte heren professoren en kunstkritiekers geen andere opmerkingen te maken.’ Natuurlik wel. Opmerkingen van alle zijden. Me Agricola Painperdu, femme de lettres, zou het beter vinden indien men van tijd tot tijd een historiese figuur deed optreden. Ook vindt zij het veel beter la dame aux Camélias in kostumen ‘du temps’ te spelen, dan wel in moderne kledij zoals dit vaak gebeurt. Een kubist wil kubistiese dekors. De O-Wer dringt er vooral op aan niet meer als figurant te | |
[pagina 263]
| |
worden gebruikt. Daarvoor heeft hij niet betaald. De heer André Voet wenst het stuk minder grotesk. De heer Johan Kalven zag liever meer brio, meer elan; het is allemaal zo flauw. Meer artisticiteit. De domineesvrouw wenst meer metafysiek. Ongeveer 50% meer. Wat is een toneelstuk zonder metafysiek. De heilsoldaat wenst een campagne tegen het heilsmisbruik, de antisemiet een voor het germaans kristendom. Papus vindt de stukken te onmagies. De studenten menen dat er te weinig vaderlandse liederen gezongen worden. Een socialisties afgevaardigde wenst een dialektiese uiteenzetting over Marxisme-reformisme, bij middel van het toneel zinnelik-bevattelik gemaakt. Een gek wenst niets. Een pianolerares hoorde gaarne af en toe een stukje Schumann. Een demi-monde de Ave Maria de Gounod ofwel ‘il fait si doux près de toi’. Jacques Dalcroze mocht de zaak ritmieser. Gymnasiasten willen ‘des femmes à poil’. Oude heren: iets zoals Salome of Lydia uit Quo Vadis, maar zonder maillot. De schilder Florentijn Dingemans vindt dat er te weinig over hem wordt gesproken in het spul. Homard-El-Pan-Germahn integendeel vindt dat er te veel over zijn vroeger werk wordt gesproken; wat echter niet het geval is waarvan de blote mogelikheid de angst van deze man in profylaktiese aktiviteit zet. Het gelaat van God de Vader schittert paroxisties een goede lach. Het ogenblik is gunstig. ‘Laat ons een ogenblik de stelling van het publiek-als-geheel-genomen aannemen, d.w.z. stellen wij voorop dat mijn stuk slecht is. Reeds zie ik mij gedwongen mijn rede te onderbreken, om even te lachen, wat mij feitelik niet kleedt. Maar enfin: ik moet lachen. Want zelfs deze stelling die ik jullie naar het hoofd werp, is geen ogenblik aanneembaar. Ook niet met mijn beste wil. De stouwer immers heeft zo juist verklaard dat hij het stuk buitengewoon plausiebel vond; enkel had hij grote reserves te maken wat betreft het konfort van het theater. Mijn stuk is dus niet slecht voor het publiek als geheel genomen. Hoogstens is voor deze mening een meerderheid te vinden. Zomede betreden wij een kies terrein. Want ik weet heel goed dat de heer Dr. Dante-Gabriel Kop, dewelke herhaaldelik heeft verzekerd in naam van de meerderheid te spreken, niet van mening is dat de meerderheid steeds gelijk heeft. Ook zo fijnvoelige mensen als de heer André Voet zullen het wel niet onvoorwaardelik met de meerderheid houden. Nu is het echter wezenlik dat wij naar een onvoorwaardelik kriterium zoeken, aangezien een voorwaardelik kriterium, dat valt met deze voorwaarden, mijn duurzaam panoptikum-theater niet helpt uit de moeilikheid die, in mijn sfeer, absoluut is. Zouden wij misschien met Ibsen kunnen zeggen dat de minderheid steeds gelijk heeft? b.v. de stouwer dewelke niets op het stuk-voor-zich afdingt, maar enkel het konfort kritiseert. Deze veronderstelling deed ik enkel omdat zij op zich-zelf absurd is. De antithese meerderheid of minderheid kan ons dus geen weg naar algemeengeldigheid bieden. En wanneer ik zelfs aanneem dat de meerderheid gelijk heeft, dan volgt wel daaruit dat mijn stuk slecht, - een ogenblik - relatief slecht is. Mijn stuk is voor de meerderheid van het publiek slechts relatief-individueel slecht. Maar niet abso- | |
[pagina 264]
| |
luut. Ware dit wel het geval, dan moest de meerderheid mij ten minste éen wezenlik negatieve eigenschap van mijn toneelwerk kunnen aanduiden. Het gaat hier om een zaak van zuiver materiële orde en bijgevolg blijf ik bij het positieve, bij het empiries-experimentele. Inderdaad weinigen zullen akkoord gaan met Papus waar hij verklaart dat de slechte eigenschap aan mijn stuk, zijn onmagies karakter is. En eveneens wensen zeker niet velen een kubisties dekor, of een sterker ritme of een vertoog tegen het alkoolisme. Deze opsomming ware te vervolgen tot de laatste mening van deze zogenaamde meerderheid. En nochtans vormen deze meningen die gewoonlik individueel-vereenzaamd staan, zonder de geringste steun, de algemene mening dat mijn stuk “slecht” is. Edoch, zodoende wordt dit hoedanigheidswoord “slecht” zonder betekenis, zonder inhoud. Zo wordt het uitzeggen van deze eigenschap als algemeengeldig ook absurd, waar men deze eigenschap niet kan ondersteunen door eigenschappen van de eigenschap. “Slecht” is dus hier slechts een algemeen noemer voor individuele onlustmomenten. Zo vervalt deze eigenschap, - zuiver negatief gecreëerd, eenmaal aan het positieve getoetst weer onmiddellik in zovele individuele onlust-momenten, zoals deze zich zoëven hebben vertoond in de onverzoenbare polyfonie van zoëven. Maar dan is mijn stuk niet slecht. Ten minste ontbreekt het bewijs. Want een optelling van persoonlike onlust-momenten kan toch niet bewijzen dat mijn stuk absoluut slecht is. Men zou hoogstens kunnen zeggen dat mijn stuk zo is dat het bij de meerderheid zeer verscheidene gevoelens van onlust wekt. Doch zoiets zegt niets tegenover een mogelike these dat mijn stuk absoluut het gevoel van lust beantwoordt. Alle onlust-momenten vervallen éen na éen, zodat er ten slotte niets dan het positieve van mijn stuk als algemeengeldig overblijft. Zodat jullie door jullie gehuil slechts hebt bewezen dat mijn stuk uitstekend is. (Karwats kletst). Waarom hebben jullie dan niet geapplaudisseerd? of begrijpen jullie de draagkracht van jullie mening niet? - Natuurlik is er nog een tweede mogelikheid om de waarde van mijn stuk te toetsen. Niet van het experimenteel-empiriese uitgaande, maar van het apodikties goede en schone, als eenheid zoals in het griekse woord. Wij zouden dus de begrippen die beantwoorden aan de woorden “schoon” en “slecht” en hun toepassing, goed of slecht stuk, axiomaties moeten vooropzetten. Maar dat heeft voor jullie geen zin. Bij het apodiktiese hoort de zekerheid en bij jullie de schijn. Wanneer jullie ten minste een begrip van het begrijpen hebben, moeten jullie dit vaag begrijpen. Jullie bent zo gedetermineerd dat de schijn jullie biologies milieu is. Jullie vijfde korrelaat, jullie vijfde dimensie is juist de schijn. Dat weten jullie natuurlik niet. Dit is feitelik het enige dat jullie positief bezit, dit niet-weten-om-jullie-schijn. Dit hoort overigens bij de schijn. Want de als schijn herkende schijn is geen schijn meer voor het subjekt, aangezien dit herkennen een vermogen impliceert dat boven de schijn uitgaat. En dit vermogen gaat boven jullie vermogen uit. - Het publiek kan dus niet het gespeelde stuk aan een apodiktiese idee toetsen. | |
[pagina 265]
| |
Alleen kan dit de toneeldirekteur die boven het biologies-gedetermineerd zijn van het publiek als publiek verheven staat. Trouwens kennen jullie slechts de of beter een schijn van het stuk, maar niet het stuk-voor-zich. (Karwats kletst). Begrepen. Maar om het stuk te korrigeren behoort een zuivere kennis en niet een relatieve.’ Het publiek knikt. Ja, als men het zo op de keper beschouwt. Enkel de antisemiet en de O-Wer houden goede moed. ‘Een feit blijft als een paal boven water, namelik dat niemand zich amuseert; dat het stuk niemand amuseert.’ De karwats kletst een, twee, driemaal. ‘Houdt op met dat gelullemattijs, of denken jullie dat ik mijn rede nog eens opnieuw ga debiteren? Wat betekent dat niet amuseren. Is dat mijn schuld? - Principieel mijn schuld kan dit nooit zijn. Enfoncez-vous cette idée dans la tête. Prent u dit goed in het hoofd. Begrepen. Wanneer jullie niet eens kunt zeggen wat “unpleasant” of “désobligeant” aan mijn stuk is, dan moet ik je beleefd verzoeken niet te klessen. Beleefd en dringend. Overigens gaan jullie van een onmogelike hypothese uit en wel van deze dat jullie in het theater gekomen bent om jullie te amuseren. Zulke naïeve opvatting zal elk vernuftig mens van de hand wijzen.’ De kritiekers: ‘Natuurlik. Een al te naïeve en al te banale opvatting. Op het toneel hoort ook tragiek thuis. Sofokles. Verder Aristofanes. Natuurlik.’ ‘Neen, mijnheren, niet eens tragiek. Ik begrijp werkelik jullie aanspraken niet. Het is net alsof jullie baas bent in mijn theater. In mijn theater! (God de Vader gromt). Het staat jullie vrij de plaats te ruimen. Verdere vrijheden kan ik niet dulden. En de kritiekers die vrijbiljetten hebben, mochten wel een beetje minder solidair zijn met deze huilende heer, die zijn geld terugwenst. Zij hebben er niets bij te winnen. Of wensen de kritiekers soms nog extra?’ De moed der vertwijfeling is het elan van de O-Wer. ‘Waarom werden wij dan binnengelokt. De klown op de estrade van de tent heeft ons gegarandeerd dat er geen schoner theater kon bestaan, - let wel kon bestaan, - dan het Panoptikum van God de Vader. Dat is gemeen bedrog. De klown heeft geroepen: allez-y, on s'amuse.’ ‘Wat is een klown, mijnheer? - Weet je dan niet dat een klown een pretmaker is. En sedert wanneer is het gewoonte een pretmaker op zijn woord te geloven. Er staat toch geen straf op wanneer jullie de klown niet gelooft. Ergo. Zwijgen. De klown maakt reklame voor mijn panoptikum. Dit is mijn goed recht voor mijn panoptikum een klown als reklame-grapjas te engageren. Dit is zelfs mijn plicht, indien ik het met mijn onderneming goed meen. Jullie komt hier binnen op jullie verantwoordelikheid. Jawel. Verder: Lasciate ogni speranza voi... enz. zoals in Larousse partie rose.’ ‘De klown heeft zelfs de kinderen gelokt. Denk eens aan: halve prijs.’ ‘Het staat elk direkteur vrij filantropies te zijn. En hoe men het ook kere halve prijs in plaats van volle prijs is wel degelik filantropie.’ | |
[pagina 266]
| |
‘Je hebt de ziel van onze kinderen bedorven. Het stuk is zeker niet voor kinderen geschikt. En nochtans is het klaar dat ouders in de zin “kinderen halve prijs” een zedelikheidsgarantie ontdekken.’ ‘Heel juist. Op ontdekken staat geen taks. Nochtans draagt eenieder de verantwoordelikheid voor zijn ontdekking. Zie geval Plinius. Denk aan Plinius, jongmens, en je zal over ontdekkingen meer stoïcijns oordelen.’ ‘De militairen werden op dezelfde wijze gelokt.’ ‘Dit heb ik gedaan om figuranten voor “La Juive” te hebben.’ ‘Ongehoord. Betalen en dan nog op de koop toe mijnheer de Direkteur dienen.’ ‘Ben ik geen goed direkteur. De aandeelhouders zullen mij loven.’ De O-Wer, de antisemiet en een paar volgelingen willen de zaal verlaten. God de Vader waarschuwt ten laatste maal. ‘Zo’, zegt hij. En verder: ‘Het stuk is in volle gang. Zoals in elk goed theater blijven de deuren gesloten tot na de voorstelling. Dit niet als princiep, maar een kwestie van orde. Het goede publiek moet niet lijden onder de druk van het boosaardige. Politiemannen, doet uw plicht en drijft deze heren terug op hun plaats. Zo nodig bedient u van uw matrakken, een uitstekend wapen dat ik u als in-driehoek-alvoorziende met het oog op deze mogelikheid heb geleend. Moesten de heren het stuk al te bar vinden, dan kunnen zij brownings aan de kas kopen. Ik verzoek ze beleefd, wanneer ze dit van plan zijn, dit plan dan ook onmiddellik uit te voeren, want de voorstelling continueert. Dus nog slechts een paar minuten voor de heren die een browning willen kopen. Zelfmoorden moeten in de orkestbak worden gepleegd.’ De kas verkoopt een paar revolvers. Bijwinst. Zonder bijwinst kan geen theater bestaan. Doffe knal. Een twee drie. Vier. Misschien vijf. Het publiek spreekt met veel lof over het stuk nu. Er worden bloemtuilen op het toneel gebracht. God de Vader krijgt de volledige werken van Sofokles en deze van André Voet, zijnde een droomboek, een kookboek en manuel de savoir-vivre. De kritiekers seinen schitterende recensies. Morgen vroeg verschijnt de lof van het theater in 200 talen. United Press. American Press. Manchester Guardian. Svenska D. Der Kurier von Lippe-Detmold. Rotterdammer. De Vliegduif van Londerzele. American Drinks. Manhattan. God de Vader knikt dankbaar. Een teken. Kapelmeester. Een schele man met een harmonika. Stilte. Wijding. Feestelik speelt hij de braziliaanse Matchiche. T'as l'air d'un cul
t'as l'air d'un con
Het publiek staat recht bij de eerste klanken van dit nationaal hymne. Ontroering. |
|