Karl Wagenfeld
Dood en duivel. Een nederduitsche doodendans, vertaald door. J. Decroos. Brussel, Gudrun, 1924.
De hoofdindruk die men van deze dodendans behoudt is dat het verband tussen de kunstenaar en de nederduitse aarde er onophoudend doorheen trilt. De continuïteit van deze eigenschap - het uit de heimataarde gegroeide, zonder dat andere momenten dit éen-voudige vertroebelen - verzekert de gaafheid en het vloeiende van deze volkse epiek, waarbij bij zij de is aan te tekenen hoe verwant in het realisme deze nederduitse epiek met de vlaams-volkse is.
Eenmaal dit over het vizioenaire elan gezegd, moet worden betreurd dat, bij het uitbouwen, de dichter enigermate daarop vertrouwt dat ook hier het elan alles wel in orde zal brengen. Zo krijgen wij uitbeeldingen die voor hem zeker wel sterk zijn, doch die in werkelikheid, te weinig getoetst aan iets apodikties, de lezer als zwak verschijnen, b.v.: