Roel Houwink
Novellen. Zeist.
Eindelik een goed boek uit het land waar dat knier van een Geertje met haar uit Medan-geimporteerd kamelotspiegeltje nog steeds als het literaire optimum geldt. Een goed boek omdat tussen de oorzaak-inhoud en het gevolg-vorm de sporen van zulk verband gans zijn uitgewist; omdat de formele wereld van deze novellen, d.i. de zinbouw en de samenhang en opeenvolging der zinnen, niet de inhoud openbaart, maar de inhoud zelve is; een goed boek omdat de rijke drang van de innerlike inhoud zich gaaf en volledig oplost in het enige de lezer onmiddellik gegevene: het formele. Het naar buiten dringen van het innerlike bepaalt het formele, maar dit formele dan slorpt, zonder spoor van de processus te laten, dat innerlike op.
Een gecontrapunteerde bouw. Van de visie uit dringt dit veelvuldige, hetgeen over het centraal-objekt is te zeggen, naar buiten; de formele opeenvolging en afwisseling wordt bepaald door dit innerlike, de drang de eigenschappen van het centraal-objekt uit te spreken. Doch hiermee in tegenstelling wordt onmiddellik dit centraal-objekt niet behandeld, wel de wisselwerking van de invloed van dit centraal-objekt tot het omringende en dit dan juist van het omringende uit. Met de door het centraal-objekt - de te situeren psychiese handeling van de held - beïnvloede elementen van het omringende omsingelt Houwink het centraal-objekt: hij geeft van dit objekt, dat hier voor zoveel als niet ervaarbaar Ding an sich mag gelden, de eigenschappen weer die bij de tangenten ons wel toegankelik zijn. Hij zegt steeds juist: ‘Wij zien onze voorstelling van de tafel, wij voelen ons gevoel tussen duim en de lokalisering van dit gevoel, enz.’ Alleen staat er op de plaats van deze tafel uit het voorbeeld een psychiese aktie en op de plaats aangeduid door ‘wij’ de ambiance die deze aktie opgeeft. Paul Leppin's prager roman Severins Gang in die Finsternis procedeert uit dezelfde methode, maar op een wijze die herhaaldelik meer psychologies dan visioenair is. Kontrapunt noemen wij dus hier dat van het geheel uit de richting wijst van het midden naar de peripherie; van de gedetailleerde opeenvolging van de zinnen echter is de richting van de peripherie naar het midden. Een goed boek ten slotte omdat het woordkunst is.
De vele facetten van deze woordkunst te belichten overschrijdt de grenzen dezer korte recensie. Enkele dezer wezen hier nochtans aangeduid. Denk b.v. even terug om het misbruik van de herhaling door vele jonge dichters en hoor dan met welke zekerheid, met welke kennis om de subtiele klank van de nuance Houwink herhaalt: ‘Hij knielt en kust geknield de kille spitsen van haar borst. - Zij schreit.’ - Deze tweede, besluitende zin brengt mij tot het vermelden van een andere eigenschap: zijn kennis om de noodzakelikheid van het syncoperen en om de beknoptheid van de afsluitende zin. Zo wordt ergens een lange reeks zinnen met de herhaalde koppeling van zelfstandig naamwoord en qualificatief, aldus besloten: ‘Een gaai krijt zijn schuld’, een zin ontdaan van alle artifice.
En dan nog op veelzijdige wijze geuit de kennis van de auteur om de funktie van het germaanse woord, b.v. het gebruik van het zelfstandig naamwoord als qualificatief: ‘Tegen den melken weg tekent zich de stad.’ - Of dan weer de lenigheid van deze onbepaald overtreffende trap: ‘Aan zijn vergrijsde slapen vleide de lente zich, gansch onverwacht en zeer lichtzinnig.’ Enkele schaarse hiaten, b.v. op blz. 46: ‘Hij volgde bleek haar vulpen tred en juist dat zij zich - aan het verste einde van de heg - buigt over een halfgeloken winde-bloem, knakken zijn ruige vuisten haar bezwijkend lijf.’ ‘Ruig’ is hier niet pregnant en derhalve overbodig, overbodig ook omdat een zelfstandig naamwoord zonder begeleiding van qualificatief de effen kabbeling van de zin gunstig hadde onderbroken. Zwak is om haar alledaagsheid een metafoor als deze: ‘Zoo wentelde het trage wiel van zijn bestaan’.
En ten laatste maar niet als geringste verdienste: een goed boek ook omdat het gedragen is door de kennis om de germaanse kern en de germaanse mogelikheden van het nederlandse woord. N'en déplaise de hollandse romanisant met de duitse naam, de heer Slauerhoff.