Eene misdadige
Tooneelspel in 4 bedrijven door Nestor de Tière
Bietje, schets in 1 bedrijf door Maurits Sabbe
Eene misdadige is een met uiterst primitieve middelen opgetimmerd tooneelstuk. Dat wil ik zeer gaarne toegeven. En als een toeschouwer nu volgens de Parijsche import-subtiliteit en deze lokale, gestereotypeerde kunstsmaak oordeelt, dan zal hij wel waarschijnlijk enkel een misprijzend gebaar over hebben. Zulke gemakkelijke kritiek heet dan dat de persoon waarvan sprake een zeer gelouterde kunstsmaak heeft, hetgeen hij zelf en zijn cenakeltje wel overal zullen verzekeren. Als men nochtans tracht ook de goede kwaliteiten in het stuk te ontdekken, hetgeen alleszins moeilijker is dan een snel klaargemaakte afbrekerskritiek, dan zal zulke poging niet onbeloond blijven. Het is mogelijk enkel op snobistische wijze de indeeling der tooneelliteratuur volgens handigheid of onhandigheid te maken, wanneer men op zulk criterium oordeelt zal men een stuk van Henri Bataille wel heel wat beter dan De geest van het kwaad van Dostoievski moeten vinden. Maar de voornaamste verdienste van dit criterium is enkel van modieus te zijn. Weswege het ook tot het op Asch-Woensdag zeer degelijk gequalificeerde vergankelijke behoort. Er is echter ook een andere kritiek mogelijk: de ethische waarde van het stuk primeert. Volgens deze kritiek zullen de stukken van Bataille, Bernstein en Co., wel geen groote waarde hebben, en volgens dit, staat dan ook De Tière aan de goede zijde, hoe gebrekkelijk het stuk den groot-steedschen toeschouwers ook moge voorkomen. Een tooneelschrijver die voor onzen tijd zou zijn dat wat De Tière voor zijn tijd geweest is, zou ongetwijfeld een zeer groote aanwinst zijn.
Eene misdadige werd goed ten tooneele gebracht. Mevr. Bertrijn (Bello Catries) was heel goed in de titelrol. Hier en daar echter, in haar aanvallen van gramschap sprak zij, geloof ik, eenigszins binnensmonds en articuleerde daarbij te sterk, hetgeen per slotsom, in een te scherp sisgeluid overging. Enkel was dit in de gramschap-oogenblikken het geval. Verder had zij, om deze muldersdochter voor te stellen een goede keus in hare kleerkast gedaan. Mevr. Dilis (de mulderin) en Mevr. Ruysbroeck (de vroedvrouw) gaven heel goed werk ten beste, zoo ook Mevr. Noterman (Judith Simon), die we in het vierde bedrijf toch graag wat hartstochtelijker gezien hadden. Haar hartstocht kwam op sommige oogenblikken wel wat al te oppervlakkig voor. Mej. Janssens moet beslist het ‘komedie spelen’ afleeren, zij liefhebbert te veel, zij wil het bepaald te goed doen. Overdaad schaadt. Ook als Mej. Janssens te goed wil spelen, biz. in een nederige rol als deze van Cide.
Mr. Ruysbroeck (Jan Catries) was degelijk en als mulder is dit een zeer op prijs te stellen hoedanigheid. Mr. Cauwenbergh (Edward Moones) was eveneens de rechte man op de rechte plaats, hier een zeer flink dorps-notabele. Ik vraag mezelf af hoe het komt dat hij in dit stuk meer snob voorkwam, dan in een salonstuk als De kleinen, waar het uiterlijke niet heel juist verzorgd was. Van Mr. Bertrijn (Bruno Gits) was het spel als naar wensch; wat de uitspraak betreft, zal hij zich echter voor valsche klemtoonen te hoeden hebben en b.v. zeggen Catries met lange ie en niet Catrice. Er is heelemaal geen spraak van een... Catrice. Een goed genrespel werd ons door den heer Janssens (boer Jans) gegeven en ook de heer Van de Putte (de notaris) was lang niet kwaad. Het is spijtig dat het spreekorgaan van den heer J. Schmitz niet voor sterkere nuanceering vatbaar is; zijn spel in de rol van Pauw was goed verzorgd. De anderen volledigden zooals het behoort.
Daarna werd Bietje, de lieve reconstructie van Maurits Sabbe, schitterend door Mej. Bertrijn, de heeren Gorlé en Janssens, die zich werkelijk geen moeite gespaard heeft de rol van Monne tot in de fijnste schakeering weer te geven, gespeeld.