kies heeft, een landloper zou aftasten naar een gouden horloge! Het is toch werkelik niet logies zó te handelen, heren van de logika. En de poëzie, deze arme duts, zegt: ‘hooggeachte heren met de zijden hoeden gaat, bid ik u, aan mij voorbij, want wat jullie zoeken, heb ik niet en wat ik heb zoeken jullie niet, ergo.’ En de arme duts lacht, want hij is geestig en hij zegt: quod erat demonstrandum. En logieserwijze, want geen mens ter wereld trekt gaarne aan het kortste eindje van de koord, worden de logiekers woedend om dit evenwel zeer logies vertoog. Daarmee is deze parenthese gesloten.
Ik zal u dus niet spreken over de richtingen, na deze kleine lezing zult u desaangaande nog zo wijs zijn als vroeger. Vooraleer ik mijn gedichten voordraag, zal ik trachten rapsodies een standpunt duidelik te maken vanwaar men met éen sprong midden in deze gedichten kan vallen, natuurlik voor zover een elk zijn sprong goed berekent.
Rapsodies, zei ik en dat was, al zeg ik het zelf, goed gezegd. En toch ik zou het nog beter kunnen zeggen: ik zal trachten mijn opvatting van de dichtkunst gaandeweg te omsingelen, telkens met een nieuwe formule weer van een andere zijde naderbij te komen, in de kennis dat slechts door een bij intuïtie gemaakte som van deze verscheidene, ja soms bijna kontradiktories schijnende bepalingen, mijn begrip van poëzie vastere vorm kan krijgen.
Overigens ik zei daar zoéven dat ik niet over de richtingen zou spreken. Dat is natuurlijk vals. Ik zal er wel over spreken en wel zo dat ik naar vermogen zal doen om gene richtingen, die niet de mijne zijn, af te maken.
Indien deze inleiding u al te fantaisisties mocht voorkomen, zo roep ik u toe: ‘hoedt u, hoedt u!’ Ik ben een sociabele jongeman en daarom ben ik, om half negen 's avonds, nooit droefgeestig. Overigens u weet er is nog een kategorie mensen aan wie het verboden is 's avonds droefgeestig te zijn. Gelukkig vinden zij vaak wat men op de kunstmarkt haar afnemer noemt. Ik nu wel integendeel ben niet optimist omdat het mijn beroep is optimist te zijn, maar wel uit pure beleefdheid. Diepzinnige lui gaan misschien achter deze verklaring tragiek zoeken. Houdt op! Mijn geval is niet dat van Pagliaccio en evenmin dat van Don Quichotte. Nogmaals integendeel, mijn geval is veel leuker: het is dat van ex-koning Nikita van Montenegro, een wijs koning die oorlog voerde omdat hij zeker niets te verliezen en bijna niets te winnen had. Men kan het vernuftig inzicht bewonderen dat hem toeliet het pessimisme te aanvaarden precies alsof het allerbeste hem was weggeleid. In dit verband heeft het mij genoegen gedaan in de krant te lezen hoe de heer Toussaint de heer Joh. de Meester heeft bedankt, de voorzienigheid voor de Vlamingen, net alsof er voor ons nog zulk een voorzienigheid is. Maar de heer Toussaint is een dichter uit de mij voorafgaande generatie, dit is dus iemand die lyries overdrijft. Mijn generatie kent of beter ik gans persoonlik ken zulke ruiterlikheid niet meer. Ik loof slechts mezelf en trouwens doe ik ook dát nog zeer slecht. Maar het doet mij genoegen te konstateren dat de dankbaarheid niet uit de wereld is, waar ik persoonlik weinig het vooruitzicht heb mij langs deze zijde des harten biezonder aktief te gedragen. Ik meen: het is maar jammer dat de fraaie letteren niet een wedren zijn, want, nietwaar, wint bij een rennen de out-sider, dan haalt hij het gewoonlik ook met een zeer gunstige kwotering, stelt u eens voor: vijftig tegen een! In dit paarderennen nu, zou ik,