Brussel ontdekt Marc Chagall
Valeureux Bruxellois! in 1924 organiseert de groep ‘Ceux de demain’ (ik zou wel eens die van vandaag willen kennen) een tentoonstelling van de werken van Marc Chagall, een russies schilder wiens kreatief hoogtepunt in zijn periode van 1909 tot 1914 ligt. Ik zeg maar: wanneer je het toupet hebt in 1924 zulk schilder voor iemand van morgen te lanceren, dan ben je niet van gisteren. Wie niet van gisteren is, is van morgen. De organisatoren van deze tentoonstelling zijn niet van gisteren, dus zijn ze van morgen: syllogisme met negatieve basis.
In januarie 1923 exposeerde Chagall deze werken met vele andere uit de periode 1914-1919 en met ongeveer honderd tekeningen bij Lutz te Berlijn. Na deze tentoonstelling, dewelke een beter overzicht over deze periode bood dan wel de tentoonstelling in Le Centaure, drong zich eenieder die het meesterlike Chagall-oeuvre van 1909-1914 kent het gevoel op dat de schilder veel had verloren door zijn geraffineerde primitiviteit te verruilen tegen een primitief-nabootsend raffinement. Want een vergelijking tussen De geboortedag (1915) en De veehandelaar (± 1912) valt oneindig ten schade van het eerstgenoemde doek uit. De funktie schept het orgaan. De wil tot schilderen van deze primitieve russiese jodejongen was zo geweldig dat uit zijn penseel zijn vormen bloeiden volmaakt en af en ‘einmalig’. Na Parijs en na de estheterij van Moscou is waarschijnlik zijn bewustzijn om zijn artisticiteit hem te sterk en derhalve nadelig geworden: mestiesliefde van de primitieve mens tot atelierraffinementen van kobaldviolet. Sedertdien schildert hij veel, nog op half-barbaarse wijze, met kobaldviolet. Nochtans vindt hij, zoals Klein Duimpje nadat hij brood strooide in de plaats van kiezel zijn weg niet meer vond, de verloren lichtkracht van de kleuren niet meer terug. Zo treft het verschil tussen De heilige huurkoetsier (vóór 1914), formeel eenvoudig en van een buitengewone lichtsterkte, en de Muziekant, hetwelk met een grote inspanning om formele eenvoud en lichtsterkte, slechts een slecht vergroot akwarel blijft met grote levenloze vlakken.
Zeer gehavend, d.w.z. nog minder representatief voor Chagall, kwam de tentoonstelling van het barbaarse Berlijn naar het geciviliseerde Parijs en vandaar naar het nog meer geciviliseerde Brussel, dank zij de zorgen van een mecenegroep, die ‘Ceux de demain’ heet. Zodat brusselse joernalisten nu over het werk van Chagall kunnen schrijven, net of nou hebben ze de ware Jacob beet. (Intussen hebben zij nog niet één voor Chagall representatief werk gezien). De brusselse kunstkorrespondent van de N.R.C. schrijft dat in deze tentoonstelling inderdaad de representatieve schilderijen van Chagall op één na, namelik Ik en het dorp, verenigd zijn. Een reisbiljet Berlijn a.u.b. Want de beste werken van Chagall zijn ook nu nog deze in duits privaatbezit: De soldaat drinkt, Parijs door het venster, Ik en het dorp, De veehandelaar (alle privaatkollektie Walden); De heilige huurkoetsier, De geboorte (kunsthandel Der Sturm), het meesterlike werk van 1910; Het gele interieur (vroeger kollektie Muche) en Apollinaire-Canudo-Cendrars-Walden (vroeger Kluxen, tans vermoedelik kollektie Lange, Krefeld). Bij de-