Gedichten(1935)–Paul van Ostaijen– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 121] [p. 121] Polderlandse arkadia Over het bij vlekken zongeplengde dak hangt de beuk zijn loof van dieper rood Raamkozijnen glimmen groen en vatten terracotta bloemepotten daarin geraniën groeien van het esmeralden blad met doffe kring naar meekraplakken bloemen Op de dijkweide weidt zijn zwijnen een zwijneweider wijl hij op een schelp gebrande aarde ocarina speelt De klanken wuiven licht zo wuiven ook de beukeblaren alsof zij in hun wuiven roerloos waren Wie met een luit in het hart door 't land gaat en in het water van zijn ogen stuwt het worden van een zang perst hij niet op zijn lippen uw Amarillis-schone naam Vorige Volgende