| |
| |
| |
Miavoye-Anthée, 30-12-27
Beste du Perron,
Ik heb je lange brief ontvangen te zamen natuurlik met D.'s stukje.
Eerst ga ik op de eenvoudigste dingen antwoorden, namelik op praktiese aangelegenheden van ‘Avontuur’.
Ik stem voor een oranje kaft, omdat oranje meer licht opslorpt en ergo in een boekhandelaarskraam zichtbaarder is dan mosgroen. Daarop doet een soliede, dikke letter goed. Hierbij een paar monsters, het ene sterk in overeenstemming met je eigen voorstel. Op het tweede viel de uitgeversfirma weg, omdat het toch nodig is alles nogmaals van binnen te herhalen met prijsopgave, postcheck en dergelijke miseries. (Dezelfde tekst die desbetreffende reeds in de circulaire verwacht wordt). Het zal wel nodig zijn het verso van het kaft dus voor enkele mededelingen in beslag te nemen, maar daar deze tekst voor al de nummers dezelfde blijft, kan Breuer niet erg veel meer verlangen, tenzij hij van deze gelegenheid zou gebruik maken, om ons het mes op de keel te zetten, vermits het moeilik is een andere oplossing te vinden. Ik ga akkoord met een tekst zonder vermelding van tijdschrift bovenaan. Moest echter Breuer te veel vragen voor deze verso, dan zouden wij met op de 1e blz. van elk nr. ‘Avontuur’ te herhalen, daaronder de praktiese mededelingen kunnen zetten en dan een streep onder alles. Aldus:
| |
| |
Zeker die D. heeft grootse plannen. Maar het is een dwarskop. Hij vraagt ook 75 persex. van het eerste nr. Is-ie gek? En op de koop toe, dat is goud waard, geeft hij mij een lijst van vlaamse dagbladen, die wel een ex. zouden moeten ontvangen. Daaronder b.v. ‘Het Handelsblad v. Antwerpen’, een courant die er in de verste verte niet aan denkt maar een iota te schrijven over zoiets als ‘Avontuur’ en die trouwens nooit over tijdschriften bericht en over boeken alleen wanneer het b.v. gaat om ‘stichtelike lektuur’. Zou die D. zijn smoel niet kunnen houden wanneer hij zo helemaal niets afweet van de toestand? Ik maak trouwens van de gelegenheid gebruik je te zeggen dat ik hem alleen accepteer omdat hij als uitgever zal optreden enz... Indien hij alleen auteur was, ik zou nooit met hem van wal gestoken zijn. En zijn laatste onnozelheid, zijn schooljongensgrap van die ‘kwadrijnen’ die met de gemakkelikheid van de tong willen, dat is te bar. Je bent nog genadig geweest
| |
| |
met hem ‘bilisme’ voor te houden. Je hadt ook kunnen vragen of we misschien niet meteen ‘zaluw’ zouden schrijven in plaats van ‘zwaluw’, want het eerste is inderdaad heel wat gemakkeliker. Ik denk in 't vervolg alleen nog over de administratieve aangelegenheden met hem te korresponderen.
Over D. kom ik nu op ons punt: katholieke scribenten terecht. Ik ken je afkeer voor die mensen en ik weet dat er over dit punt niet te discussiéren valt. Ik voel me al heel gelukkig dat Helman genade in je ogen vond en dat wij ons dus op een punt te meer ontmoeten. Wat Engelman betreft, diens naam je zo verschrikkelik vindt, dan wanneer hij voor mij vrij aangenaam klinkt (steeds hetzelfde verschil tussen ons: jij luistert naar de zin van het woord, ik naar de kadans, die hier zeker niet onaangenaam is). Engelman dus schrijft niet onaardige kritieken. Over het portret van Bruning lees ik je graag, maar natuurlik deel ik Baudelaire's mening ‘qu'un seul curé souillon enz.’ maar half. In elk geval vind ik iemand als Bruning interessanter dan D. en daarmee wil ik heel precies dat zeggen dat Bruning er wellicht zeer clichématig interpretaties op nahoudt, maar dat deze interpretaties toch in een zekere mate op zijn konstante belangstelling en zijn kennis zijn gevestigd, maar dat D. (‘kwadrijnen’ nogmaals) over chemie schrijft, zonder maar enigzins het recht - jawel - verworven te hebben dit te doen, hij die niet de beginselen der chemie kent. Indien hij maar vaag wist op wat een orthografie steunt, dan zou hij zelfs niet trachten alles logies te bewijzen, zoals hij het doet door ‘kwadrijn’ naast ‘quadrille’ te zetten, dan zou hij weten dat juist, op het gebied der orthografie, men in zekere mate met het alogiese gebruik en de
| |
| |
usantiën moet rekening houden. Bruning mag een vuile onderpastoor zijn, D. is een verwaande schooljongen. Wat het portret van Bruning aangaat, ik ken het toevallig. Laat me maar dadelik je iets vertellen: ongeveer een jaar geleden kwam uit den Haag een russies joodje te Antw. toe; hij is zogezegd konstruktief schilder en negentien jaar oud. (Overigens zei hij me: van die jonge Vlamingen interesseert me, voor het weinige dat ik van hen ken door ‘Het Woord’ en enkele andere publikaties, vooral E. du Perron, en hij citeerde de politieman die ‘verdronk in zijn procesverbaal en liet de drenkeling ongeschonden’.) Dit russies joodje droeg een verschrikkelike overjas met een fluwelen kraag om te huiveren wanneer je maar dacht aan de aanraking; een boordje, God wat een boordje! - en dan die lange smalle joodse spleetogen, je wist nooit of hij op het moment dat-ie met je sprak, geen kwade slag beraamde. Die vent liep bij me aan, leende geld, liet zijn koffer met het verschrikkelikste vuil linnen bij mij wel 4 weken tot het een echte stank werd enz. Deze man dus heeft een meesterstuk volbracht dat nooit een ander hem zou kunnen nadoen: hij is me 90 frank schuldig gebleven. Waar ik heen wil? Ik had hem graag vanwege zijn kledij, het was ten eerste een artiest, iemand die van dag tot dag leefde en er toch steeds weer bovenop kwam. Bijna voelde ik mij tegenover hem als een verschrikkelike bourgeois. Heb jij wel helemaal gelijk en is Rimbaud, langs geen enkele zijde, een mystikus? - Jij polemiseert tegen de katholieke opzettelikheid en dat is goed. Maar hoedt je de ware mystiek aan te vallen. Voor mij, ik heb het reeds dikwels geschreven, heeft de mystieker ook nog dit voordeel dat hij vaak met de woorden speelt, met herhalingen
| |
| |
werkt enz. Maar wanneer je dat praatje gaat houden over kristelike of beter katholieke lyriek, bezorg ik je de gewenste schuif boeken.
Het verschil tussen ons in deze zoals in vele andere zaken, ligt hem daarin dat jij streng individueel blijft (bevalt het me of bevalt het me niet), dan wanneer ik toch steeds probeer 50% kritikus te zijn. Wanneer ik iemand als Minne aanvaard, ja hem zelfs zo aanvaard dat ik misschien van wege de circulaire weer verdeeldheid breng in het expressionistiese kamp, dan betekent dit voor mij, dat begrijp je toch, een zekere inspanning om uit te komen boven een te persoonlik oordeel. En evenwel als ik een sprong naar rechts kan doen, die de expressionisten woedend maakt, kan ik naar links springen en de hand reiken aan Engelman, en dan zeggen de individualisten: hoezo is hij nu weer bij de ‘gemeenschap’? En deze akrobatie amuseert mij kostelik. Maar toch het is geen absoluut individuele akrobatie; er blijft in dit gezeildans een zucht naar een waarachtig volstrekt evenwicht. (Ik heb de hoop nog niet opgegeven eenmaal ergens professor in lyriek te worden.)
Dan heb ik daar nog op je lange brief te antwoorden! Sta me toe je eerst en vooral te bedanken voor de moeite die je je hebt getroost dit lange duidelike betoog op te stellen. Voor het overige, meen ik, is er haast volledige overeenstemming tussen jouw verklaring en mijn voorstelling. Inderdaad, dat je dichter bij Minne staat vind ik zeer logies, jij die toch een zeer groot aksent legt op de betekenis van het gedicht. En deze betekenis is bij Minne gans in jouw toonaard. Daar waar ik bijna zuiver ritmies-muzikaal probeer te zijn, d.w.z. dat ik probeer de opvatting alleen door
| |
| |
het ritme te doen spreken (b.v. de oneindige moeheid wordt in ‘Melopee’ niet uitgesproken, niet geavoueerd; zij klinkt er alleen in.) Ik mag dus zeggen dat ik, grof gesproken, een antwoord als dit van je laatste brief voorzag. Dat is het eerste punt. Op het tweede punt komt de koncessie van jouw zijde, daar je bekent dat het antwoord op de vraag betrekkelik de kritiek een onserieus antwoord was en dat het, au fond, niet zo bedoeld mag heten. Hiermee werd voor mij een moeilikheid weggeruimd, want indien ik je voorkeur voor Minne kon begrijpen en voorzien, dan was dit anderzijds voor wat Houwink betreft, geenszins het geval. Ik heb geprobeerd mijn sentimenten van de eerste lektuur terug op te stoven en ik weet dat juist dit antwoord mij het meest uit mijn lood sloeg. Immers van ons beiden is Houwink, het individuele na, niet dichter bij jou dan ik.
Wat nu je persoonlike overwegingen aangaat, je hebt op al deze punten gelijk, in zover men de hypothese aanneemt dat het persoonlike standpunt het enige kriterium blijft. Je hebt volkomen gelijk wanneer je zegt dat je b.v. een antwoord pro P.v.O., op mijn plaats dan, biezonder goedkoop zou gevonden hebben. Maar erger dan deze goedkoopheid, die ik als levend individu sterk zou voelen, treft mij de nederlaag van ‘zelfs zijn vrienden enz.’ die men in een tijdschrift der reaktie of der katholieke tegenpartij misschien zou hebben uitgebuit. Langs vele zijden verdringt inderdaad de strijdende dichter bij mij het individu. Doch anderzijds speelt mijn individu weer de biezonderste rol daar waar ik geen druk wil uitoefenen en daarom, daarom alleen, stuurde ik je antwoorden aan Burssens door, om te zeggen ‘zie-je,
| |
| |
beste vriend, je hoeft niet voor mij te stemmen, du Perron doet het ook niet.’ - Wat nu de antwoorden van Burssens betreft, is inderdaad een antwoord als ‘hij, die nooit een gedicht schreef’ verschrikkelik. Maar ik begrijp zeer goed waarom Burssens mij niet koos, dan wanneer hij bij een andere gelegenheid mijn naam vooropstelde (De Schelde 1924. ‘Wies Moens is geen expressionist. Het is een sentimentele jongen. V.O. is onze enige, echte 24 karaat expressionist’). Het is een zekere angst bij hem die hem doet geloven dat, door aldus te stemmen, hij teveel in het vaarwater van een groteske dankbetuiging zou komen. Immers sedert twee jaar spreek ik dikwels, terloops, over hem in mijn kronieken; ik schreef over hem een grote kroniek en voortdurend komt, tot spijt van de katholieken die hem de grootste prul noemen, de naam Burssens terug. Werkelik Burssens kon niet voor mij stemmen. Ik ben blij dat hij heeft weten te traitéren.
Voor het overige: ik ben liever Gide dan Larbaud, zelfs in jouw acceptatie. Verder nog: kiezen tussen Toulet en Baudelaire is niet moeilik. Maar tussen Baudelaire en Gezelle: ziedaar ons verschil, jij nr. 1, ik nr. 2.
Het is te laat. Een flinke poot met mijn beste wensen voor het nieuwe jaar, vooral de gezondheid.
Je Paul v.O.
|
|