bestaat uit kleine stukken, daarvan er een paar desnoods mogen wegvallen. Trouwens is dit ‘Kl. v. A.’ de tietel van mijn bundeltje proza's.
Wat de te inviteren medewerkers betreft, laat ons dat volgens de persoonlike betrekkingen verdelen - zoals je het trouwens voorstelt. Jij inviteert dus, wanneer daartoe gelegenheid bestaat, het trio Roelants-Herreman-Minne. Ik schrijf bij gelegenheid Marsman en Engelman. Brunclair zal ik wel moeten inviteren, doch in elk geval nu nog niet. En dan, is hetgeen hij stuurt weer zo in de zin van zijn gewoon gedoe, dan nemen we het doodgewoon niet. Helman had ik wel graag, maar ik moet wachten tot ik zijn adres heb via Engelman.
Je hebt in éen van je brieven mijn mening gevraagd over het stuk van Malraux. Er zijn daar wel enkele schone momenten, maar de houding komt me toch een beetje te literair voor. De ‘menselikheid’ (wij weten immers dat dit woord niets te maken heeft met het Coster-like begrip) is er nog te dun; - een bewijs: hij beschrijft voortdurend en hij is gelukkig telkens wanneer hij een nieuw panorama kan vertonen: de markt, de stad op verschillende punten, de verhalen die de mensen elkaar doen.
Met plezier heb ik de twee dingen van Stevenson gelezen. ‘Le Reflux’ is als avontuur uitstekend; de psychologie van de mensen op zijn Engels, een beetje ‘een lach, een traan’. Het karakter van Attwater is vrij zwak (Chesterton heeft, me dunkt, veel van deze ‘Reflux’ overgenomen in zijn ‘De Man die Donderdag was’, en, in de figuur van ‘Zondag’ iets van ‘Attwater’.) Integendeel is het karakter van Huish buitengewoon knap. Maar