| |
| |
| |
Vijfde hoofdstuk
Bobo als koorddanser
Nu hij bij ieder in de buurt
Zo beurt om beurt heeft rondgegluurd
Wil hij zijn kennis steeds verrijken
En verderop ook graag eens kijken.
Manieren hoeft hij niet te leren,
Hij neemt als alle grote heren -
Een hoge hoed, een zwart tenue
En voorts een mooie paraplu.
| |
| |
BOBO ALS KOORDDANSER
| |
| |
Een straathond blaft hem nijdig aan,
Bobo lacht goedig onder 't gaan.
Hij zegt: ‘Ik ben een groot mijnheer
En zie minachtend op je neer.
Je moest eens weten, kleine man
Wat of Bobo voor kunsten kan!’
Van alle daken in de buurt
Zoekt hij het hoogste uit en gluurt
Of niemand kijkt - dan sluipt hij binnen
En gaat met spoed zijn plan beginnen.
Hij ziet geen mens in heel het huis
En sluipt onhoorbaar als een muis
Naar boven, waar hij ongemerkt
Zich door het zoldervenster werkt.
| |
| |
Hij drukt zijn hoed vast op zijn kop
En steekt zijn paraplutje op;
Dat doet, als hij zijn kunst verricht,
Weer dienst voor 't goede evenwicht.
En juist als vroeger op de slang,
Danst hij hier koord een poosje lang.
| |
| |
Een schoorsteen, die door ijzerdraad
Aan 't huis daarnaast verbonden staat,
Is prachtig voor dit doel geschikt
En door Bobo'tje uitgepikt.
Hij gilt van boven: ‘Goede mensen,
Wat kun je nu nog mooiers wensen
Dan deze toeren van Bobo,
Kijk - een, twee drie - ik doe maar zó
En altijd kom ik goed terecht,
Ik dans toch wezenlijk niet slecht!’
Wel duizend mensen stromen samen
De meiden hangen uit de ramen,
't Gaat als een lopend vuurtje voort:
Daar danst een aapje op het koord!
Doch - plots'ling een vervaarlijk leven
| |
| |
Dat iedereen van angst doet beven.
De schoorsteen kantelt naar benêe
En sleept de kunst'naar met zich mee,
Bobo houdt in dit groot gevaar
Zijn apenzinnen bij elkaar,
En denkt: ik dood! Hoe heb ik 't nu!
Mij blijft mijn trouwe paraplu -!
Die dient voor regen en voor zon,
Voor evenwicht en luchtballon.
Ik houd hem doodeenvoudig op,
Dat wordt een kostelijke mop!
Hij ziet op daken, mensen, bomen
De stukken schoorsteen nederkomen,
Bobo zakt verder, zonder beven
Hij redt met kloek beleid zijn leven.
Met één der poten in zijn zij,
| |
| |
Zweeft hij bevallig naderbij;
Doch - daar hij steeds zo hemels kijkt,
Ziet hij de put niet, die op straat,
Nu hij de vaste grond bereikt,
Juist waar hij neerkomt, openstaat.
En net als in een grote doos,
Verdwijnt Bobo hier voor een poos.
Nu zit de ijdeltuit gevangen,
Gelukkig blijft hij nog wat hangen,
De paraplu ligt uitgespreid
En houdt hem tegen, maar o spijt!
| |
| |
Het regenscherm zakt langzaam neer
En biedt op 't laatst geen weerstand meer....
Het eind is een verwoed gespat,
Bobo neemt in 't riool een bad. -
Zo volgt de straf toch steeds het kwaad,
Dat leert een ieder vroeg of laat.
| |
| |
Thuis heeft men al zo iets vernomen
En 't volk de straten af zien stromen.
De baas staat bij de open deur -
Bobo treedt binnen - ‘Wat een geur...’
Roept dadelijk de huisjuffrouw,
‘Toe scheer je weg - of ik val flauw.’
Verschrokken door dit dreigement,
Dat hij nu al sinds jaren kent
Sleurt fluks de baas het druipend beest
Dat zo ondeugend is geweest,
Mee langs het scherm de kamer uit,
Die dadelijk de juffrouw sluit.
De flauwte wordt dus nog voorkomen
En 't vuile water weggenomen.
Ze doet dit als een dure plicht,
Maar houdt haar neus nog stevig dicht.
Bobo wordt in de schuur gebracht,
En neergeworpen - vrij onzacht.
De baas berispt hem om zijn schande
En neemt hem duchtig onder handen,
Hij zegt: ‘Ik zal je mores leren,
Als jij dat nog eens gaat proberen,
Je maakt nog, dat ik je ontsla
Uit 't veel geroemd Klein-Afrika.
Nu zal ik voor een bad gaan zorgen,
Dan ben je weer fatsoenlijk, morgen.’
| |
| |
Als hij met baden gaat beginnen,
Komt buigend poes Mimi naar binnen,
Die grinnikt: ‘Ach, mijn liefste schat -
Nou ben je immers dubbel nat!
Pas op, je niet te laten zinken,
Want - stel je voor - Bobo verdrinken!!
Dan had Mimi zo'n bar verdriet,
Dat zij zich ook verdrinken liet!’
|
|