Bobo. Geschiedenis van een aap(1905)–Marie Hildebrandt, Bertha Elisabeth van Osselen-van Delden– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 2] [p. 2] KUNSTEN VAN BOBO IN DE WOESTIJN [pagina 5] [p. 5] Eerste Hoofdstuk. Bobo's eerste jeugd. Heel ver van hier, in Afrika In de woestyn, de Sahara, Leefden met talryk huisgezin Een zwarte aap en een apin En op den zeventienden Mei Kwam er alweer een aapje by, De vader sprak op droeven toon: ‘Ik weet geen naam meer voor myn zoon, Wy hebben er nu veertien al, En 't wordt een moeielyk geval Om steeds op nieuw weer te beginnen, Met mooie namen te verzinnen.’ Maar moeder sprak: ‘Myn lieve Jan, Hoe kun je toch zoo tobben man, 'k Weet honderd naampjes voor myn kind, 'Die jy ook zeker aardig vindt, Myn snoes, myn poes, myn poppedyn Myn pronkjuweel van de woestyn Myn engel en myn rottekop Je bent zoo'n lieve moppedop Myn lieve kleine hartedief, Wat ben je mooi, wat ben je lief Myn lieve dot, wat ben je zwart’ En moeder drukte hem aan haar hart. [pagina 6] [p. 6] Toen riep de kleine zwarte Ko, ‘Toe vader, noem hem dan Bobo, Joes, Pim en Jok verzonnen 't sââm, En 't is zoo'n echte apennaam.’ Nu - zooals Kootje had gehoopt. Werd 't nieuwe kind Bobo gedoopt. Bobo werd gauw de lieveling Van d'Afrikaanschen apenkring, Hy was een leuke, slimme rakker; En altyd vlug en altyd wakker Het was by voorbeeld ongehoord Zooals hy danste op het koord; Daarvoor deed dienst een dikke slang Van 't echte ras en heerlyk lang, Doch ach, het einde van zyn jeugd Was iets dat hem nog jaren heugt. Hy werd gevangen, vastgebonden En naar Europa toegezonden; En met veel and're dieren mee Verkocht aan 't circus van Carré. Vorige Volgende