| |
| |
| |
Hoofdstuk XI.
Jo's liefste wensch wordt vervuld.
Juist kon Moeders brief in ooms bezit geweest zijn, toen er een telegram kwam van den volgenden inhoud: Reis morgen met de Nederland af.
Het antwoord op dien brief zou oom dus zelf komen brengen.
Hoeveel Jo ook van oom hield, nu kon ze zich op zijn komst niet verheugen, want hij zou maar kort blijven en dan Tineke voorgoed meenemen. Hoe anders was het den vorigen keer geweest!
Elk vrij oogenblik wijdde ze nu nog aan Tineke en telkens als ze haar vertelde van 't groote schip, waar Tineke met Vader op zou gaan varen over de zee, vroeg Tineke onverandelijk: ‘Ga jij ook mee?’ en als Jo dan 't hoofd schudde, zei ze: ‘Jawel, jij moet meegaan.’
Eerst had Jo daar haast om geschreid; maar nu het kind 't zoo dikwijls herhaalde, moest ze er om lachen.
| |
| |
Op school ging het nog al naar wensch. De juffrouw had gezegd, dat Jo erg haar best deed en toonde heel goed te kunnen, als ze maar wilde. Als ze zoo voortging, zou ze wel zonder examen, alleen met een goed getuigschrift, naar de H.B.S. voor meisjes kunnen gaan.
Dat was een pak van Jo's hart en een aansporing, om verder goed te werken; maarvreeselijk moeilijk en naar vond ze het nog altijd.
O, er waren van die oogenblikken, dat ze haar boeken wel in een hoek had willen schoppen; dan kon ze niet stil blijven zitten en ging ze naar beneden, om even met de anderen te praten of in de gang een of ander lied uit te galmen. Dan greep ze daarna weer moed en begon opnieuw.
Meer en meer naderde nu de dag van ooms komst.
Bij zijn vorig bezoek had hij gezegd: ‘Zoolang Tineke bij jullie is, huur je elke vacantie buiten maar een huisje.’
‘Maar nu Tineke weggaat,’ vroeg Moeder, ‘wat zullen we nu doen?’
‘Natuurlijk toch iets huren,’ zei Jo, ‘oom zal het best willen betalen. Hij kan hier in huis toch niet logeeren en zal het zeker veel prettiger vinden, als hij dien korten tijd met ons buiten is.’
| |
| |
Dat vonden Vader en Moeder eigenlijk ook; dus reisde Moeder naar Bussum, om iets te zoeken. Ze kwam met het bericht terug, dat ze een goede gelegenheid gevonden had en maar dadelijk had gehuurd.
Zoodra de vacantie begon, zou de familie er heen trekken. Die heerlijke tijd naderde snel.
Jo was zonder examen als leerling van de H.B.S. voor meisjes toegelaten en moest nu afscheid nemen van haar oude school.
Bets en Mies, die beiden nog op school bleven, beloofden, haar niet te zullen vergeten, en verder kostte het afscheid haar niet veel moeite.
Als Tineke maar niet zoo gauw wegging, zou ze zich erg op de vacantie verheugd hebben; nu wierp dat heengaan een groote schaduw op haar vreugde.
Den eersten den besten vacantiedag trok de heele familie naar Bussum en allen voelden zich even gelukkig, toen ze weer buiten waren. Het was er echt heerlijk!
Na een weekje kwam oom op een zonnigen zomerdag aan.
Hij zag er vrij wat opgewekter uit dan bij zijn vorig bezoek en was erg blij, de geheele familie weer terug te zien. Natuurlijk ging hij 't eerst naar Tineke toe en nam haar in zijn
| |
| |
armen. Hij riep er over, zoo goed als ze er uitzag en zooals ze gegroeid was. Toen omarmde hij zijn zuster en keerde zich daarna tot Jo.
Zij stak hem de hand toe en dadelijk nam hij die in de zijne, om 't litteeken te zien. Toen kuste hij haar blozende wangen, daarna het litteeken in haar hand en zei: ‘En nu vind je het niets mooi van me, dat ik tot dank Tineke zoo gauw weg kom halen, hè? Je hebt groot gelijk, Jo, ik mag het wel een beetje goed bij je maken.’
Jo lachte en schreide tegelijk en wist niet, wat ze zeggen zou.
Gelukkig had oom zich alweer omgedraaid, om de andere kinderen te begroeten, zoodat Jo niet bepaald een antwoord behoefde te geven.
Daarna ging hij met Vader en Moeder naar zijn kamer en toen ze na een poosje terug kwamen, was 't gauw tijd om koffie te drinken.
Na de koffie riep oom Jo bij zich en zei: ‘Laten wij samen eens een eindje den weg opwandelen, Jo, ik heb je iets te vragen.’
En toen kwam het....
‘Jo,’ zei oom, ‘Tineke en ik zijn je veel dank verschuldigd en nu ik hoor, dat je zoo'n verdriet hebt over haar heengaan, wil ik je iets geven, wat je erg graag hebben wilt en waardoor je een
| |
| |
Zij stak hem de hand toe...
Blz. 136.
| |
| |
beetje getroost wordt. Je mag wenschen wat je wilt; je liefsten wensch zal ik vervullen. Ten minste, als het in mijn vermogen is; maan of sterren kan ik je natuurlijk niet bezorgen.’
Jo's oogen schitterden, toen ze oom aankeek, maar zij durfde haar liefsten wensch niet uit te spreken. Daarom maakte ze maar een grapje en zei: ‘De maan zal ik heusch niet wenschen, oom, want die lijkt zoo mooi aan den hemel, maar dichtbij heeft ze een leelijk pokdalig gezicht, hoor! Ik heb er verleden een fotografie van gezien.’
‘De maan wensch je dus gelukkig niet; maar wat dan wel?’ vroeg oom lachend. ‘Wil je soms graag een fiets hebben? Denk er eens over na.’
‘Ach,’ zuchtte Jo met een verlegen lachje, ‘ik hoef er niet lang over na te denken. Ik weet heel goed, wat mijn liefste wensch is; maar dien te vervullen, kost veel meer dan een fiets.’
‘Dat komt er niet op aan,’ zei oom, ‘je mag zeggen wat je wilt.’
‘U kunt het wel raden, oom,’ begon Jo weer. ‘U weet het eigenlijk wel, dat mijn liefste wensch is, voor zang opgeleid te worden. Maar zoo iets kan ik toch niet vragen?’
‘Waarom niet, kind, je mag àlles vragen, heb ik je gezegd. Ik dacht wel, dat dit komen zou, en daar 't gelukkig niet boven mijn macht gaat,
| |
| |
dien wensch te vervullen, zal het gebeuren, hoor, Jo! De geheele opleiding zal ik betalen.’
Jo kreeg een kleur als vuur en pakte ooms hand. ‘Is 't waar, oom, meent u het heusch? Maar als Vader en Moeder 't nu niet goed vinden?’
‘Die vinden het best,’ was ooms antwoord. ‘Ik heb er zooeven met hen over gesproken en ze zijn ook erg blij, dat je nu je keus mag volgen en niet tegen je zin apothekers-assistente behoeft te worden.’
‘Dus dan màg het, dus dan gebeurt het echt!’ riep Jo uit met glinsterende oogen. ‘O, lieve oom, wat vind ik dàt heerlijk; hoe zal ik u daarvoor danken!’
‘Door in Indië te komen zingen, zoodra je klaar bent met de studie.’
‘Dàt is goed,’ riep Jo opgewonden, ‘dàt zal ik doen. Laten we nu gauw naar Moeder gaan!’
Moeder stond al op den uitkijk aan 't hek en zag Jo eerst in stormpas en toen op een draf aankomen.
‘Nu, Jo, wat zeg je daarvan!’ riep ze haar toe. Maar Jo zei niets, ze viel Moeder om den hals en had moeite, om niet te schreien van vreugde.
‘Karel, Karel, wat maak je haar gelukkig,’ zei Moeder, toen oom genaderd was, en drukte
| |
| |
hem de hand. Toen riep ze de heele familie bij elkaar, want 't werd tijd, om naar de stoomtram te gaan. Ze zouden dien middag een uitstapje maken naar Craailoo.
In de beste stemming reden ze er heen, stapten vroolijk uit en waren even later in 't bosch. Toen kon Jo het niet langer uithouden; ze móest zingen. Lustig en helder klonk het: ‘En heden is 't concert in 't woud, in 't frissche groene bosch. De muzikanten zijn er al in d'allerschoonsten dos.’
Maar Piet en Miep verlangden meer om te hollen en spelletjes te doen. Moeder vond dat best en achtereenvolgens werd er nu verstopt, stuivertje gewisseld en krijgertje gespeeld, tot allen zóó warm en moe waren, dat ze op 't gras neervielen.
Toen nam oom Karel Tineke op schoot en begon hij te vertellen van Indië en tante Marie, terwijl Moeder de tasch opende en de tractatie uitdeelde.
‘Jammer, dat er zoo geen kiekje van ons genomen kan worden,’ zei Vader. ‘Vóór dat je weggaat, Karel, moeten we ons toch eens laten fotografeeren.’ Dat plan vond bijval en er werd afgesproken, dat het den volgenden dag zou gebeuren. Toen het gezelschap voldoende uitgerust en de inwendige mensch versterkt was,
| |
| |
werd de wandeling naar de hei ondernomen, onder gezellig gepraat en gelach.
Nauwelijks waren ze 't bosch uit en zagen ze de groote zonnige hei voor zich, of Jo begon te zingen: ‘Zie, hoe het vriend'lijke zonlicht schittert op weide en op woud. Zie, hoe zich heide en velden baden in stroomen van goud.’
Het klonk helder en blij zooals altijd, maar toen zij de laatste regels zong: ‘Daarom, uit danbaar gemoed, breng ik u, Zonne, mijn groet,’ zagen Vader en Moeder elkaar met vochtige oogen aan. Zóó mooi hadden ze hun kind nog nooit hooren zingen. Wat was ze dankbaar en gelukkig! Oom Karel was er ook door getroffen; hij behoefde geen anderen dank dan dezen.
't Was Jo zelf in deze dagen, of alles nu anders leek dan vroeger. Zelfs het heengaan van Tineke vond ze zoo verschrikkelijk niet meer. 't Was zoo heerlijk voor oom, zijn kind bij zich te hebben, en zij hield toch zooveel over. Was Wim ook niet een schat? En dan had ze Vader, Moeder, Piet en Miep nog. Ook 't gaan naar de Meisjes Hoogere Burgerschool vond ze veel prettiger, nu ze 't vooruitzicht had, daarna naar 't Conservatorium te gaan. Ze zag alles nu door den rosen bril van haar geluk.
| |
| |
Het portret werd gemaakt en viel goed uit.
‘Tineke moet op Jo's schoot zitten,’ had oom gezegd. En zoo waren ze dus vereeuwigd.
De enkele dagen, die oom nog in Bussum blijven kon, gingen snel voorbij en toen de ochtend van vertrek aanbrak, leek 't Jo toch wel heel moeilijk, van Tineke te scheiden. Ze kleedde haar aan zooals gewoonlijk en kon zich maar niet begrijpen, dat 't nu heusch voor den laatsten keer was. Tineke had er niet zooveel weet van, maar Jo kon haar droefheid haast niet bedwingen.
Moeder en zij zouden oom en Tineke naar den trein brengen en Vader zou nog meegaan, om hen uitgeleide te doen tot IJmuiden.
Het rijtuig kwam voor. Oom, Vader, Moeder en Jo met Tineke op den arm stapten in, terwijl de kinderen met Anne aan 't hek stonden en met de zakdoeken wuifden, tot 't rijtuig den hoek om ging.
De koetsier reed hàrd en dat was noodig ook, want ze kwamen maar net op tijd aan 't station. Het afscheid kon dus niet lang duren. Terwijl oom Moeder nogmaals dankte voor alles, wat ze voor zijn kind gedaan had, nam Jo Tineke in haar armen en kuste haar voor 't laatst. Daarna had ze nog net even tijd, om oom te omhelzen
| |
| |
en te bedanken voor zijn belofte, waarop de conducteur, die al stond te wachten, onbarmhartig de deur van den coupé dichtsloeg.
Tineke stak haar handje dadelijk door 't raampje en riep: ‘Dag tante, dag Jo!’ Beiden grepen het handje om het te kussen en schudden ooms groote hand en die van Vader ook nog eens hartelijk.
‘Nu, Jo,’ zei oom, ‘dat blijft dus afgesproken, hè? Je eerste concert geef je bij ons in Indië. Zoo gauw je klaar bent, kom je maar naar ons toe.’
‘Dat beloof ik u!’ riep Jo, terwijl de trein zich al in beweging zette. Nu werden de zakdoeken uitgehaald om te wuiven, te wuiven, zoolang als 't kon. En tusschendoor werden ze ook wel eens tegen de oogen gedrukt. Eindelijk was er niets meer te onderscheiden. Toen nam Jo Moeders arm en zagen ze elkaar in de betraande oogen. Ze spraken eerst geen woord, terwijl ze naar huis wandelden, zóó waren ze onder den indruk van 't afscheid.
Moeder verbrak de stilte 't eerst en zei: ‘Nu is ons lief kind voorgoed weg, Jo, en moeten we het zonder haar zien te schikken.’
Bij die woorden stroomden Jo's waterlanders, die ze zoo dapper teruggedrongen had, over de
| |
| |
wangen. Ze wilde antwoorden, maar 't stokte haar in de keel.
‘Kom,’ zei Moeder, ‘we moeten er niet om treuren; we houden veel te veel over. We hebben ons eigen troepje toch! Hou je nu flink, mijn dapper kind!’
Jo slikte een paar maal, veegde haar tranen weg en zei: ‘Dat beloof ik u, Moeder; ik ben veel te gelukkig, omdat ik u allemaal heb en....’ daarbij drukte ze Moeders arm, terwijl ze haar vroolijk aanzag.... ‘omdat mijn liefste wensch vervuld zal worden.’
einde.
|
|