Hasselts maagden-rijm. Bestaande in geestelijke meditatien, etc.
(1677)–Christina van Os–Stem. Gy die na Christi naam etc.1.
O Hert, ô moeders hert! wat krijgt g' al bange vlagen?
Wat hebt gy uitgestaan in drie so droeve slagen?
Die, die ik heb gebaart, gekoestert in mijn schoot,
Zijn spaltig tegen een, en twisten even groot.
2.
Elk maakt hem heftig op, men reed de grote schepen,
Men send 'er kruit en loot, men laat 't kanon daar slepen,
Men propts' eilacen! vol met zielen Christen bloed,
Men trekt het zeil in top, men rept hem als verwoed.
| |
[pagina 140]
| |
3.
Daar zwait de rode-vlag, hier sal men nu beginnen,
Het gaat so hevig aan, is dat malkander minnen,
Ik trad u beter voor, 'k heb anders u geleert,
Is nu de trouwe liefd in bitzen haat verkeert?
4.
Heb ik niet t' eender stond te samen u geboren,
En in mijn schoot gequeekt met alle goê devoren,
U aan mijn borst gedrukt, gegeven overvloed,
Heb ik nu desen loon, is dit den dank voor 't goed?
5.
Den Hemel blaast in 't zeil, de zee schuimt, heft haar baren,
Elk staat nu als gereet, men wil geen leden sparen,
Bid, bid dan vrienden Gods, heft met my 't hert om hoog,
Komt overwin den Heer, of hy haar nog bewoog.
6.
Daar buldert het kanon, ô felle harde slagen!
Mijn ziele dreunt van schrik, kan 's moeders hert dit dragen?
Daar vallen duisenden vermorselt en bebloed,
De zee is nu haar graf en slokt haar in verwoed.
7.
Spaart selfs de Helden niet, ô Helden gy verslagen!
Wat sal ik nu gaan doen? Ik sal mijn Brit eens vragen,
Wat heeft min Nederland voor onregt u gedaan,
| |
[pagina 141]
| |
Dat gy so stouten daad ten eersten dorfd bestaan?
8.
Ik ga na mijnen man, u Vader, 'k sal 't hem seggen,
'k Sal klimmen tot sijn throon, daar alles open leggen,
Sien of sijn Majesteit de saak wil leggen by,
Of dat sijn Scepter eens u twistend herten schey.
9.
Sult gy die zijt te saam in een verbond getreden,
Als felle leeuwen zijn, wat is 't? seg op, geef reden,
Of is 't u grootsen aard, of is 't u korsel hooft?
Of soud het geld-sugt zijn? dewijl gy mede rooft.
10.
U so te buiten gaan, ik kan 't my niet versinnen,
't Is of gy had gesoogt de borsten van leeuwinnen,
'k Loof 't is u hovaardy, om dat gy draagt de kroon,
God weet wie heeft de schuld, 'k u geen van beid verschoon.
11.
Mijn Nederland heeft mê sijn groots' en trotze vlagen,
't Zijn sonden die 't haar doen, dit doet mijn herte knagen,
Mijn Nederland dat praalt en steunt op sijne magt,
Maar die in d' hoogte woont, die heeft haar beid belagt.
12.
Die heeft haar so geschud, geslagen en getijstert,
Gegeesselt alle beî, sy stonden als verbijstert;
| |
[pagina 142]
| |
Houd op, het is genoeg, mijn Man ik tot u keer,
Slaat d' oogen in genaad op uwe Sonen neer.
13.
Segt, houd dog eenmaal op, gy sult niet meer krakelen,
'k Maak vrede tussen beid, ik wil de scheure helen,
Dan sal u Kerk, u Bruid, en moeder van dees twe,
U singen eeuwig lof voor dees getroffen Vrê
|
|