Hasselts maagden-rijm. Bestaande in geestelijke meditatien, etc.
(1677)–Christina van Os–
[pagina 128]
| |
Stem. Ik weet een Jongman etc.1.
'k VErwond're my niet meer,
Als dat de liefde teer,
Genomen heeft haar keer,
Is weg gevloden,
Dewijl de grote God
Seit, 't Is het grootst' gebod,
Ja 't is het eind' en slot
Van Gods geboden;
Ei lieve laat u dit bewegen,
Want daar is 't alles aangelegen.
2.
U Heer geeft u dien raat,
Dat gy u viand quaat,
En die u immers haat,
Met liefd soud lonen,
Hoe veel te meer u Vrind
Die u van herten mind,
Wel zijt gy dan sijn kind,
Wilt dat betonen:
Denkt dat hy selfs sijn Sonne-stralen
Op goed en quaad laat nederdalen.
3.
Men seit, de Leeuw vol pragt,
Die mint nog sijn geslagt;
En ach! de menz die tragt
Sijn even-naasten
Te tonen alle quaat,
Met woorden en gelaat
De een de ander haat,
Hoe wil 't in haasten
Met dit verkeert geslagt aflopen,
Die willens haar verderf dus kopen?
| |
[pagina 129]
| |
4.
Sal niet als 't ooge lijd,
De hand dan zijn berijd,
Om dat met alle vlijt
Uit smert te helpen?
Denkt dat wy alle zijn
Ook leden Christi sijn,
Als die dan lijden pijn,
Sou 't hert niet stelpen?
Wel is de liefd ter zy geweken,
Ei laatse weer als vier uitbreken.
5.
Heeft niet u Jesus goed
Uit liefdens overvloed,
Voor u gestort sijn bloed?
Ging voor u sterven;
Hoewel hy niet en vand
In ons dan sond en schand,
Nog gaf sijn ziel te pand,
Liet ons so erven
Sijn Vaders Rijk, ô trouwe Borge!
Die voor sijn Viand dus draagt sorge.
|
|