Hasselts maagden-rijm. Bestaande in geestelijke meditatien, etc.
(1677)–Christina van Os– Auteursrechtvrij
[pagina 124]
| |
Stem. Ps. 84. Hoe lieflijk etc.I.
O Zion, ô Huis Gods! hoe hoog
En heerlijk zijt gy in mijn oog?
'k Verlang' met al mijn hert en ziele,
Juist tegen die gezegend dag,
Dat ik daar ook verschijnen mag,
Daar Godes volk met hopen kriele,
Om van haar Vader Hemels broot
t' Ontfangen uit sijn liefdens schoot.
II.
Hoe heerlijk moet 't daar binnen zijn,
Daar God is, en sijn Geests aanschijn,
Die Konink van sijn Uitverkoren?
Die sijn seer goede wetten daar
Uitroepen laat door sijn dienaar,
Voor ons die hy heeft trou gesworen
Wetgever, geeft ons slegts altijt
Te houden u Gebod met vlijt.
III.
Nog werd u daar verkondigt ziel,
Die blijde boodschap voor die viel
In sond, daar 's voor u Medicijne,
Daar word u Christus klaar vertoont,
Die door sijn bloet u heeft verschoont
Wanneer hy lag in d' helze pijne,
Wel loopt dan na die soete mond,
Die u verkondigt dit verbond.
IV.
Daar looft men God met soet gesank,
En ook met d' Orgelen geklank,
Daar knielt men voor sijn Godheit neere,
| |
[pagina 125]
| |
Daar sendmen 't reukwerk van 't gebet
Ten Hewelwaart, God daar op let,
't Geen doen sijn kind'ren t'sijner eere
Wel salig moet die ziel dan zijn,
Die haar so draagt voor Gods aanschijn.
V.
Wilt maken 't hert van u dienaar
Bequaam, Heer, dat hy u Woord waar
Te regte mag u volk verkonden,
Wilt met een kool van u altaar
Sijn tong aansteken, dat hy daar
Mê raak' ons herte vol van sonden,
Want sonder uwes Geestes gloet
Is al vergeefs wat datmen doet.
VI.
Mijn ziel, eer gy aldaar verschijnt,
Legt af u sonden, want die zijn 't
Die scheiding van u en God maken;
Trek 't suiver kleed van deugden aan,
En komt so ned'rig voor hem staan,
Dan sal hy in genaad u naken,
Een ned'rig en gebroken hert
Te regt van hem gelievet wert.
VII.
Mijn God, geeft als ik so verschijn
In u Bid-huis voor u aanschijn,
Dat gy mijn smeken daar wilt horen,
Het onvolmaakt van mijn gebed
Siet dog niet aan, maar Vader let
Op uwen Soon, die Uitverkoren,
Die aan u regterhand nu sit,
En voor my in den Hemel bidt.
VIII.
'k Wil liever aan het Huis Gods mijn
Staan, en aldaar deurwagter zijn,
Dan wonen lang in 's Koninks horen,
| |
[pagina 126]
| |
't Is alles daar maar enkel schijn,
Het soetste is 'er boos fenijn,
Heer, laat 'k u in u huis so loven,
Tot ik geniet dat Zion schoon,
Dat boven is, die Hemels throon.
|
|