Hasselts maagden-rijm. Bestaande in geestelijke meditatien, etc.
(1677)–Christina van Os–Stem. Ps. 38. en 61. Of, Polyphemus aan de strande.1.
MYn ziel eens in swakheit zijnde,
Dat het schijnde
Of my God verlaten had,
Riep dikwils (want was seer bange)
Met verlange,
Helpt my Heer, want ik ben mat.
| |
[pagina 120]
| |
2.
Ik dan in dit groot verlangen,
Kon ontfangen
Genen troost van mijnen God,
Schoot 'er dan een straaltje neder,
Dan was 't weder
Gy zijt Heer mijn heil, mijn lot.
3.
'k Bad seer yverig van herten
In mijn smerten,
Heer verlost my uit dees nood,
Wilt u over my ontfermen,
Hoort het kermen,
Sond, ô sond gy zijt de dood.
4.
Ik en kond in 't minst niet voelen
In dit woelen
Dat mijn God met my is, siet
Hy is heilig, ik vol sonden
En vol wonden,
God en helpt de Sondaars niet.
5.
Gy segt Heer, sy sullen komen
Sonder schromen,
Die vermoeit, beladen zijn,
'k Koom dan ook met gantz mijn herte
Vol van smerte,
Ach! verlost my uit dees pijn.
6.
Want, mijn God, gy zijt genadig,
En weldadig,
Die de Sondaars niet verstoot,
Immers ben 'k een Schaapken teere,
Dat gy Heere
Wilt ontfangen in u Schoot.
7.
Segt dog eenmaal tot mijn ziele,
Die daar kriele
Vol van alle quaat onrein,
Kind u sonden zijn vergeven,
Dat sal 't leven
Van mijn arme ziele zijn.
8.
Dan sal ik u Heere prijsen,
Eer bewijsen,
| |
[pagina 121]
| |
Voor het goet aan my gedaan,
Dat gy my uit so een quellen,
Angst der hellen,
Hebt verlost en by-gestaan.
9.
Die hier wil met Christo leven,
Die moet sweven
Tussen hemel, hel, en dood,
Daarom dankt mijn ziel u seere,
Dat gy Heere
My gebragt hebt uit dees nood.
10.
Wat sal ik den Heere geven,
Die mijn leven
Heeft getrokken uit dees hel?
'k Sal met hert en mond hem prijsen,
En bewijsen
Eer den God van Israël.
|
|