Hasselts maagden-rijm. Bestaande in geestelijke meditatien, etc.
(1677)–Christina van Os–Stem. Ps. 80.105. en ook te singen als 94.
GOd sprak, Ik ben de Heer der Heeren,
V God, wilt d'ooren tot my keeren,
Ik heb u uit Egipten land
Verlost uit der Tirannen hand,
| |
[pagina 108]
| |
En heb u met mijn hand geleit,
Dus verr' na Canan u bereit.
2.
En maakt u gantz geen ander Goden,
Want ik heb 't u seer streng verboden,
En hebtse voor mijn aansigt niet,
Let vry wie 't is die 't u verbiet;
Ik die Iehova ben alleen,
En nevens my is anders geen.
3.
Gy sult u ook geen beelden maken,
Of ik sal eens in toorn ontwaken,
Nog eenige gelijkenis,
Van 't geen op aard of hemel is,
En buigt u nog en dientse niet,
Ik ben jaloers dies voor u siet.
4.
Gebruikt mijn Name niet ligtveerdig,
Of 'k sal u straffen seer rechtveerdig,
Swijgt ook niet stil wanneer gy 't hoort,
Maar straftse vinnig als 't behoort:
Noemt mijn Naam met eerbiedigheit,
Want 'k ben een God vol heerlijkheit.
5.
Gedenkt des Sabbath-dags des Heeren,
En heiligt die tot mijner eeren,
Arbeit ses dagen vry met vlijt,
Den sevend' geest'lik yv'rig zijt;
Houd hier so Sabbath, dat gy meugt
Die houden ook in d'eeuw'ge vreugt.
6.
Gy sult u Vader, Moeder eeren,
En al die over u regeeren.
Op dat gy lang in voorspoet leeft,
Want God u die belofte geeft;
Met haar swakheden hebt gedult,
En haar gebreken so vervult.
7.
Gy sult na niemands leven tragten
Met daden, woorden, of gedagten,
Siet dat gy niemant boos aanraakt,
Want 'k hebb' hem na mijn beeld gemaakt.
| |
[pagina 109]
| |
Wagt u van toorne, wraak en haat,
Maar toont hem liefd in volle maat.
8.
Gy sult u kruis en tugtig dragen,
Want ik in reinheit hebb' behagen,
Weet dat u lijf en ziel allein,
Een tempel van Gods Geest moet zijn,
Dies offert dan u lijf en geest
Tot mijnen dienste onbevreest.
9.
Tot stelen sult g' u niet begeven,
Want 'k hebb' u elk u deel gegeven,
Weest met het uwe vergenoegt
Dat u de Heer heeft toegevoegt,
En handelt met u naasten trou,
Als gy wilt dat hy u doen sou.
10.
Gy sult geen valz getuig'nis spreken,
Of ik de waarheit selfs sal 't wreken;
Wagt u van liegen, sulk een quaat,
Dewijl gy weet hoe seer ik 't haat,
Een ieder spreek' de waarheit rond,
Gewent daar toe u hert en mond.
11.
Laat geen de minste lust-gedagten
In u niet komen nog vernagten,
't Welk strijd tegen eenig Gebod,
Maar hebt alleen u lust in God,
Dewijl ik alles ben in al,
Die my heeft niet ontbreken sal.
12.
O God, ook dat wy dees Thien woorden
Ter herten namen so 't behoorden!
Ei schrijftse dan door uwen Geest
In onse herten minst en meest,
Op dat wy doen na elk Gebod,
Geeft ons dat dog, ô Isr'els God.
|
|