Hasselts maagden-rijm. Bestaande in geestelijke meditatien, etc.
(1677)–Christina van Os– Auteursrechtvrij
[pagina 79]
| |
Stem. Ik dank u God en Heer der Heeren.I.
Ik hebb' nog onlangs droeve dagen
Versleten in veel sugten, klagen,
Flauwhertig schier door al 't gesteen;
Foei! Duivel, wereld, vleez, wat suire
Rijst uit u soet, 't maakt my getruire,
O! al u vreugd baart maar geween.
II.
Vast zijnd ontroert hoord' ik vriendinne,
Siet om na my en laat my inne,
Luistert dog na uw 's Heeren taal:
Och! dat gy na mijn stem woud horen,
En my ontfaân, 'k heb u verkoren
Te houden met my Avondmaal.
III.
Mijn hert ging doe van vreugde open,
Maar schaamt heeft weer mijn ziel bekropen,
Soud ik, soud ik die eer ontfaân?
Woud gy alleen ô Heer der Heeren
My met u kruimkens slegts tracteren,
Dat soû mijn ziel genoeg versaân.
IV.
Ik quam aan 's Heeren Tafel treden,
Mijn kind (sei Jesus) weest te vreden,
Hy gaf my daar sijn vleez en bloed.
Dus zijn mijn sonden weg genomen,
O ziel! gelukkig so te komen,
Te krijgen al dat Hemelz goed.
| |
[pagina 80]
| |
V.
'k Hebb' Jesus gantz en al gekregen,
Dies is mijn ziel niet meer verlegen,
'k Ben nu geworden Christi Bruit,
En heb sijn trouw van hem genoten,
En dies de wereld uitgesloten,
En al 't gevley is met haar uit.
VI.
Mijn Heer is mijn, ik ben mijns Heere,
Mijn ziel van vreugde huppelt seere,
Door dees genoten gunst en eer,
Nu ik mijn Jesus hebb' ontfangen,
Waarna ik hijgde met verlangen,
Gaat sonde, gaat en neemt u keer.
VII.
Ik ben niet meer die 'k was voor desen,
'k Wil Christi dienaresse wesen,
Gebied maar met u lieve taal,
Totdat gy my eens sult inhalen,
In 's Hemels grote gulden zalen,
Daar men houd eeuwig Avondmaal.
|
|