Hasselts maagden-rijm. Bestaande in geestelijke meditatien, etc.
(1677)–Christina van Os–Stem. De Mey die komt ons by, seer bly.1.
NU is de regte tijd, gevlijd,
Dat Christus sijn beloften heeft volbragt,
| |
[pagina 64]
| |
Dewijl hy in geneugt, en vreugt,
Nog evenwel op sijn beminden dagt,
Regt op het Pinxter-feest,
So stort hy sijnen Geest
Op sijn Apost'len allegaar,
Daar elk in kragt
Van liefd, eendragt
Vergadert waar.
2.
Daar quam een snel geruis, in 't huis,
Gelijk 't geblaas eens sterk gedreven wind,
Het waren tongen schier van vier,
Die staken aan haar herten kout en blind.
O brand! ô liefdens brand
Die haar ontstake, want
Sy schenen dronken gantz te zijn
Van 's Heeren Geest;
| |
[pagina 65]
| |
O vreugde Feest!
Maar niet van wijn.
3.
Hoe hebben sy gehaakt, gesmaakt,
Na so een kostelijk en hemelz schat?
Die maakte haar verblijd, altijd,
Welk ieder een van haar so haast besat.
Wat 's dit een wonder dink,
O Geest! ô Hemelink!
Te breken door de wolken heen:
't Hert in een gloet,
So blaken doet,
Dit 's ongemeen.
4.
Dit is door Godes knegt, voorsegt,
Dat God uitstorten soud van sijnen Geest
Op alle vleez, ô Heer! wat eer
| |
[pagina 66]
| |
Bewijst gy aan ons Sondaars minst en meest?
Dat so een Trooster soet
Komt dalen in 't gemoet,
Doet spreken vremde talen pront,
Die waren dom,
En schenen stom,
Zijn gauw terstont.
5.
Nu sprekens' overluit, vry uit,
Want s' hebben mond en wijsheit van den Heer;
Jer'mias durfde niet, ei siet!
Gaan leeren, want hy was so jonk en teer:
Nog Moses Gods dienaar,
Om dat sijn tong was swaar;
Maar deser tong is vaardig ligt,
Een yver-geest
| |
[pagina 67]
| |
Drijft haar nu meest,
Die niet en swigt.
6.
U Geest send in my neer, ô Heer!
Op dat (eilaas!) die groot' onwetenheit
Mag uit mijn domme hert, verwert,
Verwijsen, en die werd adieu geseit.
Ach! dat die liefdens vlam
Mijn ziel eens gantz innam,
My maakte tot sijn dienst bequaam,
En ik, u God
Mijn hoogste lot
Wierd aangenaam.
|
|