| |
| |
| |
1
Het perk uitgezet
‘Zoeken naar typerende aspecten van de Friese literatuur’, zo luidde de ondertitel van een essay dat eind 1999 verscheen in het literaire tijdschrift Hjir (‘Hier’). Op zijn speurtocht door honderd Friese romans uit de twintigste eeuw kwam auteur Willem Winters onder andere veel platteland tegen en frequent gebruik van zegswijzen. Maar een concrete omschrijving geven van het eigene van de Friese literatuur bleek ‘een vraagstuk zo glad als een aal’. Karakteristiek is in ieder geval wel de ontwikkeling van de Friese literatuur in de loop der eeuwen. Deze past aan de ene kant in het patroon dat alle literaturen in West-Europa gemeenschappelijk hebben, maar wordt anderzijds ook getekend door de specifieke omstandigheden van het Fries als minderheidstaal.
Over het algemeen gesproken kan worden gezegd dat de Friese literatuur aan het begin van de negentiende eeuw opbloeide onder invloed van de Romantiek, gesteund door een teruggrijpen op de renaissancedichter Gysbert Japix en het Oudfries van de Middeleeuwen. De literatuur uit die tijd was er vooral voor de liberale middenklasse op het platteland; de grote massa van het volk was te arm om tijdschriften te kopen, laat staan boeken.
De opbloei van de literatuur liep parallel met de vorming van een eigen Friese identiteit, gebaseerd op geschiedenis, volkscultuur en taal. In de loop van de negentiende eeuw werd de taal daarin het overheersende element en het taalbewustzijn werd zo een van de emancipatoire factoren in het negentiende-eeuwse Fryslân. De gecombineerde strijd voor taal en literatuur werd het meest expliciet geformuleerd door de Jongfriese beweging (1915), een groep jonge schrijvers die het volk wilde ontwikkelen en Fryslân openstellen voor de grote literatuur van de wereld. Ze eisten persoonlijke en esthetische kunst en koesterden tegelijk de in de Romantiek ontstane mythe van het vrije, twintig eeuwen oude, ‘uitverkoren’ Friese volk. Een aantal schrijvers en voormannen kwam eind jaren dertig terecht in nationaalsocialistisch vaarwater.
Na de Tweede Wereldoorlog gingen literatuur en taalemancipatie geleidelijk gescheiden wegen. Schrijvers maakten zich los van het beeld van Fryslân als ideaal land, begonnen nieuwe literaire vormen te gebruiken en doorbraken taboes. Dit hield ook in dat er een scheiding ontstond tussen literatuur en lectuur, al werd die niet zo sterk als in de Nederlandse literatuur. Het regionale Friese proza, tot de oorlog dominant, kreeg een tweederangs plaats in de literaire wereld. Aan het eind van de jaren zestig was dit moderniseringsproces voltooid. Na 1945 verplaatste de taalstrijd zich naar de arena van de politiek. De provincie Fryslân ontwikkelde vanaf eind jaren zestig een actief taal- en literatuurbeleid met bijbehorende geldelijke steun. Bovendien bevestigde ook de Rijksoverheid met financiële middelen de waarde van de Friese literatuur en erkende zij het Fries in Fryslân als tweede rijkstaal.
De ontwikkeling van de literatuur vanaf 1970 laat een steeds verdere groei zien in verscheidenheid van genres, met de laatste tien jaar als opvallend bijkomend kenmerk
| |
| |
Twee literatuurgeschiedenisboeken nader belicht
In 1939 verscheen de Koarte skiednis fan de Fryske skriftekennisse, ‘Korte geschiedenis van de Friese letterkunde’, geschreven door de 28-jarige Jan Piebenga. Het was de eerste complete Friese literatuurgeschiedenis, ontstaan uit de praktijk van het lesgeven. De schrijver wilde met het boek vooral liefde en belangstelling voor de Friese literatuur(geschiedenis) wekken, zodat de lezer ‘zou grijpen naar het werk van de besproken schrijvers zelf’.
Jan Piebenga (1910-1965) had als zovele vooraanstaande Friezen van zijn generatie een onderwijzersopleiding gevolgd. Hij verslond als jongen alles wat er maar te lezen viel op Fries literair gebied en publiceerde zijn eerste artikel op zestienjarige leeftijd. In het jaar van oprichting was Piebenga redactielid van het literaire tijdschrift De Tsjerne. Voor Piebenga waren taalbeweging en literatuur nog twee kanten van dezelfde medaille: de strijd voor de eigen Friese cultuur. Hij wilde in zijn geschiedenisboek het kleine niet verachten, het grote zijn rechtmatige plaats geven en ‘alle geluiden samenvoegen in het verband van de taaie worsteling om het eigen volksbestaan’.
In 1957 verscheen een tweede uitgebreide druk van Piebenga's Skriftekennisse. Waar de eerste druk door generatiegenoten gelezen werd alsof het een meeslepende historische roman was, vond deze heruitgave bij de naoorlogse jongere schrijvers veel minder waardering. Ze voelden zich miskend; het boek was te historisch gericht en miste in hun ogen de aansluiting bij de grote veranderingen van na 1945.
De tweede literatuurgeschiedenis kwam uit in 1977, Lyts hânboek fan de Fryske literatuer (‘Klein handboek van de Friese literatuur’) van Klaes Dykstra (1924-1997), wetenschappelijk hoofdmedewerker aan het Frysk Ynstitút van de Rijksuniversiteit in Groningen en in 1962 gepromoveerd op een studie naar vertalingen in het Fries. Zijn Lyts hânboek vormt in veel opzichten een contrast met het boek van Piebenga. De auteur concentreert zich zo veel mogelijk op de ontwikkeling van de literatuur, en geeft weinig informatie over personen en omstandigheden. Opmerkelijk zijn de knappe karakteriseringen en waarderingen van het literaire werk, die steeds de indruk geven dat vijf recensies in twee zinnen zijn samengebald. Door zijn compactheid heeft het boek iets weg van een encyclopedie in doorlopend proza die in honderdvijftig pagina's een schat aan informatie bevat. In 1997 verscheen een tweede druk, waarvoor Bouke Oldenhof een aanvulling schreef over de literatuur van 1977 tot 1994. Hier wordt duidelijk hoe omvangrijk de volledige Friesliteraire productie is geworden. Het schrijven van een samenvattende studie kan niet meer door één persoon gedaan worden, ook al omdat over veel thema's nog gedegen secundair werk ontbreekt.
Jan Piebenga eind jaren dertig.
Klaes Dykstra in zijn werkkamer. De foto komt uit de Leeuwarder Courant van 5 november 1977 bij de recensie van het Lyts hânboek door Tineke Steenmeijer-Wielenga onder de kop ‘Hwer't in lyts hânboek great yn wêze kin’: ‘Waar een klein handboek groot in kan zijn’.
| |
| |
dat verscheidene Friese schrijvers ook in het Nederlands schrijven. Het onderscheid tussen literatuur en lectuur met twee aparte circuits heeft zich niet gecontinueerd, integendeel, er is een diffuus continuüm ontstaan tussen elitaire literatuur en literatuur voor een breder publiek. En ten slotte heeft ook de Friese literatuur zich een plaats verworven op internet.
Met ‘Friese literatuur’ bedoelen wij in dit boek steeds ‘Friestalige literatuur’, in aansluiting op de gangbare definitie in Nederland. In Wales worden de scheidslijnen anders getrokken. Daar is in de twintigste eeuw naast literatuur in het Welsh een stroming ontstaan van Engelstalige schrijvers die in hun thematiek of taalgebruik een duidelijk Welsh karakter vertonen, aangeduid met ‘Welsh writing in English’. Een vergelijkbare ontwikkeling heeft zich in Fryslân niet voorgedaan. De romancyclus Het geslacht Wiarda van Theun de Vries bijvoorbeeld, ook al heeft dat werk zowel naar inhoud als taalgebruik een duidelijk Fries karakter, wordt niet tot de Friese literatuur gerekend. In Duitsland werd en wordt ook Fries gesproken, het Noord-Fries en Oost-Fries, talen die in taalkundig opzicht verwant zijn met ons Fries, door Duitsers ‘Westfriesisch’ genoemd. De literatuur die in deze talen is ontstaan blijft hier eveneens buiten beschouwing.
De beperking van de Friese literatuur tot Friestalig werk berust ook op het feit dat er een samenhangend Friesliterair systeem is ontstaan dat relatief los staat van het Nederlandstalige. In deze eigen wereld vinden we uitgeverijen, literaire tijdschriften, literaire prijzen, stichtingen met literair oogmerk, klassiekers, modernen en websites, een eigen boekendistributiecentrum, grootletterboeken en het gesproken boek, instellingen en activiteiten op het gebied van boekpromotie, een aparte Friese boekenweek met dito geschenk. Verder is er een doorgaande receptie van literatuur in recensies, essays, dissertaties, citaten, opschriften, straatnamen, enzovoort en zijn er dwarsverbindingen naar andere kunstuitingen als film, muziek en beeldende kunst. Hierin wordt de samenhang van Fryslân als tamelijk zelfstandige culturele eenheid binnen Nederland zichtbaar.
Willem Winters zocht in zijn essay uit 1999 het specifieke van de Friese literatuur vooral in de literaire teksten zelf. Daarnaast is het bijzondere karakter van de Friese literatuur ook aan te wijzen in een aantal uitwendige factoren.
De eerste factor is de wet van het getal. Het taalgebied is niet groot, en dat heeft zijn weerslag op het literaire bedrijf. Globaal kan worden gesteld dat het verschil in omvang met de Nederlandstalige lezersmarkt ongeveer een factor vijftig bedraagt. Uitgevers van Friestalig werk hebben daarom niet de mogelijkheid om een gevarieerd fonds in stand te houden op basis van een aantal massaal verkopende titels. Dat wordt gecompenseerd door de vrijwillige of minderbetaalde inzet van mensen op allerlei niveaus, het streven naar minimale overheadkosten en door subsidies, zowel van overheidswege als uit particuliere fondsen - wat overigens niet wil zeggen dat elk Fries boek met subsidie verschijnt. Gevestigde Friese auteurs hebben wel, met wisselend succes, geijverd voor dezelfde beloningsregelingen als landelijke auteurs, ook al leveren die vanwege de beperkte oplagen minder op.
| |
| |
‘Wat is dit nu weer... Een Fries boek!!! Dat heeft Hotze bedacht!! Dat kan niet anders!!!’ ‘Het echte cadeau staat in de slaapkamer.’
Geart Gratama had in 1984 en 1985 en van 1989 tot het eind van het tijdschrift in 1994 cartoons achter op het culturele maandblad De Strikel waarin hij alle kanten van het literaire leven op satirische wijze belichtte, zoals hier: Friese literatuur mag dan relatief populair zijn, de ontlezing en de positie van het Fries als minderheidstaal bepalen de randvoorwaarden. Een verzameling van Gratama's cartoons verscheen in 2003 bij de in dat jaar opgerichte uitgeverij Venus onder de titel It echte kado stiet yn 'e sliepkeamer.
Een ander aspect van de numerieke factor is dat er tussen lezers en schrijvers een minder sterk ontwikkeld secundair veld bestaat van critici, essayisten, vertalers, redacteuren, academici, leraren Fries et cetera. Een duidelijke indicatie daarvoor is dat Fries Stamboek, de belangrijke bloemlezing van in het Nederlands vertaald Fries proza die in 2000 bij uitgeverij Contact verscheen, in geen enkel Fries literair of cultureel tijdschrift is besproken bij gebrek aan menskracht. De in principe belangrijke categorie van leraren Fries in het voortgezet onderwijs (zij vormen immers een groep van deskundige lezers en dragen bij aan de overdracht van de literatuur) en dito leerlingen is niet alleen om getalsmatige redenen klein, maar ook omdat de positie van het Fries in het voortgezet onderwijs marginaal is.
Ondanks dat alles is een van de sterke kanten van de Friese literatuur haar populariteit. Deze factor wordt gauw vergeten doordat de absolute getallen klein zijn. De momenteel gangbare oplage van duizend voor een Friestalige roman zou naar Nederlandstalige verhoudingen omgerekend zo'n vijftigduizend betekenen, onmiddellijk goed voor een plaats bij de vijftig best verkochte titels die de cpnb elk jaar publiceert. De populariteit blijkt ook uit het bestaan van twee Friese boekenclubs. Ze werden opgericht in de jaren dertig en hadden op hun hoogtepunt in de eerste decennia na de oorlog samen meer dan tienduizend leden, die jaarlijks een aantal boeken thuisbezorgd kregen. Van de twee is momenteel de kffb nog over, niet meer een fonds van ‘kristlike folksboeken’ zoals eerder, maar van toegankelijk literair werk voor een breed publiek, altijd nog goed voor drie titels per jaar, elk met een oplage van een kleine drieduizend exemplaren.
Een heel andere factor die de Friese literatuur karakteriseert is het gegeven dat de productie en receptie ervan plaatsvinden in een tweetalige context, waarin beide talen
| |
| |
Getalsmatige vergelijking tussen Nederlandse en Friese literatuur
Lezersmarkt
|
|
Nederland |
Fryslân |
aantal inwoners in 1995 |
15,4 miljoen |
611.000 |
aantal mensen ouder dan twaalf jaar dat de betreffende taal kan lezen |
12,8 miljoen |
331.000 |
De omvang van de lezersmarkt voor literatuur is afhankelijk van verschillende factoren, zoals opleidingsniveau, gemiddeld inkomen en betrokkenheid van de lezers. De meest bepalende factor is uiteraard het totale aantal potentiële lezers. Het laatste grote taalonderzoek in Fryslân dateert van 1994. Dat gaf als resultaat: 74 procent van de bevolking in Fryslân ouder dan twaalf jaar kan Fries spreken (van wie bij 55 procent het Fries de moedertaal is en bij 19 procent een tweede taal), 65 procent kan het lezen en 17 procent schrijven. Deze gegevens leiden tot de cijfers in rij 2, waarbij is verdisconteerd dat eenzesde van de bevolking twaalf jaar of jonger is. Voor de Nederlandse cijfers wordt aangenomen dat iedereen boven de twaalf Nederlands kan lezen - een enigszins rooskleurige voorstelling van zaken. De Friese lezersmarkt buiten Fryslân blijft hier buiten beschouwing, maar is niet geheel te verwaarlozen (zie blz. 95).
In 2004 deed tns nipo een taalonderzoek in opdracht van Omrop Fryslân. Dat betrof echter alleen maar ouders met kinderen tot 12 jaar (en potentiële ouders). De uitkomst daarvan wijst erop dat 34 procent van de kinderen in Fryslân thuis Fries leert; toen hun ouders nog kind waren lag dat percentage op 45 procent.
Wanneer rekening wordt gehouden met nog ongeveer vijf miljoen Vlamingen (ouder dan 12 jaar) die Nederlandse literatuur kunnen lezen, kan gesteld worden dat de Nederlandstalige markt ruim vijftig keer zo groot is als de Friestalige.
Oplagecijfers
|
|
Nederlands |
Fries |
verschilfactor |
oplage roman (debuut, onbekende schrijver) |
2000 |
1000 |
2 |
oplage literaire dichtbundel |
750 |
250 |
3 |
totale oplage goed verkochte roman (stand september 2005); Hella Haasse Sleuteloog, respectievelijk Durk van der Ploeg Foarby it Boarkumer fjoer (blz. 245) |
200.000 |
4500 |
44 |
oplage boekenweekgeschenk 2004; Thomas Rosenboom Spitzen, respectievelijk Jetske Bilker Oar plak oare tiid (blz. 257) |
765.000 |
4600 |
166 |
De getallen in deze categorieën tonen duidelijk de begrenzing van de markt voor Fries literair werk. Nederlandse uitgevers kunnen in geval van succes bijdrukken; Friese veel minder.
| |
| |
Van 1975 tot 2002 publiceerde het literaire tijdschrift Trotwaer lijsten met nieuw verschenen Friese titels, aangeleverd door het flmd. Tegenwoordig plaatst Tresoar de lijsten op de eigen website. De grafiek toont de totalen van drie van de vier subcategorieën - proza, poëzie en kinder- en jeugdliteratuur - en het totaal van alle Friese boeken die per jaar werden gepubliceerd. De ontbrekende vierde categorie is ‘divers’, waarin alle non-fictie maar ook lastig te rubriceren fictie als stripverhalen zijn ondergebracht. Die laatste vormen overigens maar een kleine groep. De afwijkende waarden in de beginjaren hebben mogelijk te maken met de onvolledigheid van de gegevens in de categorie divers.
Titelaanbod
|
|
Nederlands |
Fries |
totaal aantal uitgebrachte titels in 1996 |
16.000 |
102 |
totaal aantal fictietitels in 1996 |
6100 |
70 |
Het Fries bestrijkt als kleine taal minder levensgebieden dan het Nederlands. Wie in Fryslân in een boekhandel komt ziet het meteen: in de afdeling Frysk overheerst de literatuur, non-fictie is er alleen op gebieden als bijvoorbeeld taalkunde, regionale geschiedenis en religieuze onderwerpen. Geen kasten met reisgidsen, computerhandleidingen, lichaam-en-geestboeken, biografieën of schoolboeken. De totale Friestalige boekenproductie schommelt al decennia rond de honderd titels per jaar. Daarvan zijn er ruwweg zeventig fictie (inclusief kinderboeken) en dertig non-fictie.
De situatie voor het Nederlands wordt in kaart gebracht door de Stichting Speurwerk in samenwerking met de Koninklijke Bibliotheek. In 1996 - het laatste jaar waarover de Stichting Speurwerk gedetailleerde informatie algemeen beschikbaar heeft gesteld - gaven alle Nederlandse uitgevers bij elkaar in totaal zo'n 16.000 Nederlandstalige titels uit (zowel nieuwe als herdrukken, inclusief vertalingen). Daarvan waren 10.700 algemene boeken, verdeeld over kinderboeken 2300, fictie 3800, non-fictie 4600. De rest betrof schoolboeken en studieboeken.
Nieuw verhalend proza
De Libris-literatuurprijs staat open voor nieuw verhalend literair proza. In 2003 stuurden de gezamenlijke Nederlandse uitgevers 154 titels in over het voorafgaande jaar. Dat is dus een graadmeter voor de jaarlijkse productie in dit genre. De jury sprak van een rijk jaar met een grote verscheidenheid aan stijlen en onderwerpen.
Ook voor de Friese literatuur was 2002 een rijk jaar, met veertien nieuwe literaire titels. In vergelijking met het totale fictieaanbod liggen de verhoudingen hier dichter bij elkaar, omdat in het Nederlands het segment vertalingen en nietliteraire fictie (‘spanning en romantiek’) een groter aandeel heeft.
Subsidie
Tot slot: Het Nederlands Literair Productie- en Vertalingenfonds (nlpvf) en het Fonds voor de Letteren (fvdl) geven subsidies aan de Friese literatuur, in de orde van grootte van 4 procent van het totale budget. Het nlpvf subsidieert zowel voor de Nederlandse als Friese literatuur uitgaven, vertalingen en literaire activiteiten. Het fvdl verschaft aan daartoe gekwalificeerde Nederlandse en Friese auteurs diverse beurzen en stipendia.
| |
| |
lange tijd niet gelijkwaardig waren. Dit leidde in de jaren na 1915 tot het discussiepunt of de Friese literatuur compleet moest zijn of alleen aanvullend ten opzichte van de Nederlandse literatuur, dat wil zeggen alleen de Friese elementen bieden die in de Nederlandse ontbraken. Het pleit is door de feitelijke ontwikkeling van de Friese literatuur in de loop der jaren beslecht ten gunste van het eerste standpunt. Zo nu en dan steekt de discussie echter weer de kop op, onder andere bij vertalingen in het Fries van (literair) werk dat ook al in het Nederlands beschikbaar is. In de ogen van mensen voor wie een niet-gelijkwaardige tweetalige context de norm is, vraagt bijvoorbeeld de vertaling van werk van Nietzsche in het Fries om een rechtvaardiging die ze niet nodig achten bij een vergelijkbare vertaling in het Nederlands.
Veel Friese schrijvers zijn begonnen met schrijven in het Nederlands. Dat gold al voor Gysbert Japix in de zeventiende eeuw en het is sindsdien niet veranderd, hoewel er tegenwoordig meer tijd, zorg en geld aan Friestalig onderwijs wordt besteed. Dus impliceerde schrijven in het Fries bijna altijd een bewuste keuze. Gysbert Japix motiveerde die keuze met de opmerking dat hij schreef ‘ter ere van onze oude Friese taal’, die er ten onrechte van beschuldigd werd dat ze niet geschreven kon worden.
Vanaf de negentiende eeuw, toen schrijven in het Fries meer werd dan de liefhebberij van een kleine groep, kwamen er andere argumenten bij. Op het Friestalige platteland hoorde het Nederlands thuis in de formele wereld van overheid, onderwijs, kerk en krant en niet bij de eigen leefwereld. Wie succes wilde hebben bij zijn Friestalige publiek, en met de pen een (karig) bestaan wilde opbouwen, moest ook in de eigen taal schrijven. Bovendien speelden de motieven van taalbevordering, moralisering en maatschappelijke kritiek een belangrijke rol. In de loop van de twintigste eeuw werd het schrijverschap steeds meer een kwestie van zelfexpressie en communicatie met een select publiek in plaats van dienstbaarheid aan het volk en de taalstrijd. Anne Wadman kon na de oorlog de stelling poneren: Friese schrijvers zijn Friese schrijvers geworden. Daarmee beweerde hij impliciet ook dat schrijven in het Fries net zo ‘automatisch’ verliep als schrijven in het Nederlands. Het werd normaal en gewoon, in plaats van iets waarvoor je je moest rechtvaardigen. Men kan zich afvragen of deze stelling volledig beantwoordde aan de feitelijke situatie.
Na de oorlog, en zeker vanaf de jaren zestig, veranderde de taalsituatie in Fryslân grondig. Het Fries kreeg meer maatschappelijk aanzien, het onderwijs in de taal verbeterde (enigszins), aankomende schrijvers konden zich oriënteren op (en de strijd aangaan met) een steeds rijkere literaire traditie, het literaire bedrijf werd professioneler - maar tegelijkertijd werd het Nederlands door de komst van de tv en de import van veel Nederlandstaligen eigen op het Friese platteland. Kortom, het Fries kreeg een meer formele kant, het Nederlands werd informeler. Tegenwoordig gebruiken bijna alle Friezen beide talen in hun dagelijks leven. De consequentie daarvan is dat voor jonge Friestalige auteurs de vraag naar de taalkeuze in weerwil van Wadmans adagium nog steeds actueel is, niet om zichzelf te rechtvaardigen of te verdedigen, maar als blijk van bewust kunstenaarschap-in-taal. Misschien is dat wel het meest typische kenmerk van een literatuur in een meertalige situatie. Een teken van het toegenomen belang van de Friese literatuur is dat schrijvers uit Fryslân die niet in het Fries schrijven ook uitleggen waarom ze dat niet doen.
| |
| |
Waarom schrijf ik in het Fries?
Freark Dam (1924-2002) probeerde eerst in het Nederlands te schrijven. Dat lukte hem niet. ‘Dan kom je toevalligerwijze in aanraking met de Friese poëzie en dat opent dan blijkbaar een luikje dat anders dicht was blijven zitten.’
Lolle Nauta (*1929) groeide op in Sneek en leerde thuis geen Fries spreken, hoewel zijn ouders Friestalig waren. Hij ziet (achteraf in 1997) twee motieven om in het Fries te gaan schrijven, een financieel en een literair. In de jaren vijftig was hij een arme student en kreeg hij een baan als omroeper en later als literair criticus bij de Friese programma's van de Regionale Omroep Noord en Oost in Groningen, die een uur in de week in het Fries uitzond. Bovendien wilde hij essayist worden, waartoe hij in het literaire tijdschrift De Tsjerne alle ruimte kreeg.
Lolle Nauta (links) en Douwe Tamminga presenteren de rono-quiz Dûbel of neat in de jaren vijftig.
Rink van der Velde (1933-2002) in Het land der letteren uit 1982: ‘De moerstaal gaat diep en het Fries nóg wat dieper.’
Trinus Riemersma (*1938) stelde het op een symposium in 2002 zo: ‘Is het wel waar dat wij Friezen het Hollands zo goed beheersen dat we net zo goed Hollands als Fries kunnen schrijven? O ja, als het om een artikel in de krant gaat, dan vast wel. Maar geldt dat ook voor literaire uitingen? Voor mij geldt dat in ieder geval niet. Ik heb nooit van mijn levensdagen voldoende onder Hollanders vertoefd om me de Hollandse volkstaal eigen te maken, ik beheers alleen maar het boekjes-Hollands.’
En ook: ‘Een schrijver schrijft niet los van de gemeenschap en los van andere schrijvers waarmee hij een groep vormt. Tenminste, dat zou ik niet kunnen en ook niet willen, zo'n geïsoleerde en eenzame positie lijkt mij verschrikkelijk. [...] Zomaar het Fries inruilen voor het abn is, althans voor mij, geen reële mogelijkheid. Ik zou dan tegelijk Josse de Haan en Meindert Bylsma moeten inruilen voor Mensje van Keulen en Atte Jongstra, Franeker voor Amsterdam.’
Harmen Wind (*1945) publiceert veel, zowel in het Nederlands als in het Fries. Voor hem is de scheiding helder: het Fries is de taal van de emotie, het Nederlands die van het verstand.
Piter Boersma (*1947) in 2002: ‘Toen ik het in 1971 in het Fries probeerde had ik het gevoel dat ik iets op papier kreeg dat wat voorstelde. Ik realiseerde mij dat ik voor die tijd in een taal had geschreven, het Nederlands, die ik wel beheerste, maar die niet met mijn innerlijke wereld was verbonden: wat ik wilde schrijven en de taal waarin ik dat deed, vielen niet (genoeg) samen. [...] Beklemt de beperkte actieradius van het Fries mij dan niet? Jawel. Maar nooit lang, want uiteindelijk telt alleen dit: bevredigt het schrijven in het Fries mij en gebeuren in de Friese literatuur dingen waar je wat aan hebt, stelt de Friese literatuur iets voor? En op beide vragen zeg ik: ja.’
Marga Claus (*1955): ‘Ik koos bij het schrijven van Oxzana voor de taal die mij na aan het hart ligt, en mijn directe omgeving het meest zou treffen. [...] Mijn eerste taal is een onlosmakelijk deel van mijzelf. Of zoals mijn leraar Fries 27 jaar geleden zei: “Je moedertaal is niet een jasje dat je aan of uit doet, maar de huid waarin je gegroeid bent.” Ik koos eveneens voor het Fries
| |
| |
uit het oogpunt van taalemancipatie. Schrijven over essentiële zaken geeft een taal meer aanzien. Zoals ook het verschijnen van de Friese Ilias en Odusseia afgelopen winter een belangrijke bijdrage is om het Fries een volwaardige plaats te geven tussen de grote talen.’
Anne Feddema (*1961) groeide op in Leeuwarden en zijn moedertaal is niet het Fries maar het Leeuwarder Stadsfries. Voor hem is de klankrijkdom van het Fries doorslaggevend geweest bij zijn keuze in deze taal te dichten.
Albertina Soepboer (*1969) in 2002: ‘Taal is overal in mij en om mij heen. In Groningen klets ik via de mail in familie-Fries met mijn broer, ik haal brood in Noord-Nederlands, ik ben babysit voor een Hindi-Nederlandse baby in kinder-Fries, ik lees een Engelse roman en zo zou ik nog wel even door kunnen gaan. Taalverwarring? Nee. Dat zou het nou juist worden als ik mij beperkte tot een eentalige realiteit. Voor echte en virtuele globetrotters verandert taalrealiteit per week, dag of zelfs minuut. Als schrijver kan en wil ik niet anders dan daaraan vorm geven. Dat is hoe ik realiteit beleef, dat is de bron voor mijn schrijven en daarom schrijf ik in het Fries, Nederlands en Engels. [...] Niet elke taal beheers ik even goed. Veel tekstcreaties zullen nooit worden gepubliceerd. Maar de spanning tussen bijvoorbeeld een tekening in simpel houtskool-Engels en een schilderij in barok olieverf-Fries, met hetzelfde thema en in dezelfde ruimte geëxposeerd, zou er niet zijn wanneer ik als schrijver of schilder slechts één soort materiaal had gebruikt.’
A. den Doolaard overhandigt Theun de Vries het eerste exemplaar van Het geslacht Wiarda, door uitgever Querido uitgebracht ter gelegenheid van de 65ste verjaardag van de schrijver in 1972.
De feestelijke bijeenkomst was belegd in het keramiekmuseum het Princessehof in Leeuwarden.
Waarom schrijf ik niet in het Fries?
Theun de Vries (1907-2005) had in tegenstelling tot vele anderen zijn moedertaal wel op jonge leeftijd leren schrijven. Maar toen hij zich als puber voor literatuur ging interesseren waren de grote Nederlandse dichters zijn voorbeeld; de Friese literatuur van zijn dagen inspireerde hem in het geheel niet. Zo ontplooide hij zijn verhalend talent in het Nederlands en bouwde hij een ongekend oeuvre op. Pas na zijn vijfenzestigste, op een leeftijd waarop hij zich zijn kinderjaren in steeds pregnanter beelden herinnerde, zocht zijn gevoelsleven z'n uitdrukking in de taal van zijn vroege jeugd en ging hij poëzie in het Fries schrijven. Zo kwam hij tot de conclusie dat hij in deze taal het best kon uitdrukken wat hem lyrisch bewoog en dat het Nederlands het instrument was voor zijn diepgewortelde hang naar het epische. Deze dubbele aanleg ervoer hij als een gunst van het leven.
Atte Jongstra (*1956): ‘Het Fries is mijn moedertaal, maar ik ben er nooit in onderwezen. Op mijn tiende heb ik weliswaar pogingen gedaan het boek Torda de sigeunerhoun te lezen, maar ik heb die pogingen moeten staken. Het viel niet mee de letters terug te combineren tot de woorden en regels die ik dagelijks gebruikte. Pas na mijn tijd - ik verliet in 1968 de openbare lagere school in Terwispel - werd het Fries als verplicht leervak ingevoerd.’ En zo ging het opnieuw op de middelbare school: ‘Het geschreven Fries heeft mij, om het zo uit te drukken, lang achtervolgd zonder mij in te halen en ik ben voor het geschreven Fries uitgerend, zonder dat te willen.’
Klaas Jager (*1961) publiceerde na 2000 twee Nederlandstalige dichtbundels bij Uitgeverij In de Knipscheer. Uit de vpro Gids: ‘En waarom hij in het Nederlands schrijft en niet in het Fries? Jager: “Het opgroeien in een Fries arbeidersgezin betekende vooral: omringd worden door de triviale dingen van alledag: op tijd thuiskomen, eten, geborgenheid. Daar was niks mis mee. Ik heb in dat opzicht een prachtige jeugd gehad. Maar ik weet nog dat er een vertegenwoordiger bij ons aan de deur kwam die Nederlands sprak. Dat was voor mij buitenlands. En dat sprak tot de verbeelding. Met het Nederlands kon ik wegkomen uit de alledaagse greep van de dingen. Nog liever schreef ik in het Engels omdat dat zo rijk aan beeldspraak is, maar die taal beheers ik - nog - niet goed genoeg.”’
|
|