Kinderlust en kinderleed(1883)–W.F. Oostveen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 31] [p. 31] Zomernachtsdroom. De zoele nachtwind suist door 't bosch, Vervuld met zoete geuren; 't Vermoeide bloempje tusschen 't mos Kan 't hoofdje niet meer beuren Het moegespeelde knaapje droomt Met rozen op de wangen Van 't rijkgeblande de geboomt En van der voog'len zangen. Hij ziet het vischjen in het meer Dat frisch en vroolijk spartelt. De vlinders zweven op en neer En't lustig haasje dartelt. [pagina 32] [p. 32] Een toovernijmfje voert hem mee. Een allerliefst princesje, Die kent de vogeltjes bij naam, En lokt hen uit hun nestje Zij zetten alle, beurt om beurt, Zich op haar handje neder, En kweelen, wonderzoet en zacht Hun liedjes, schoon en teeder. [pagina 33] [p. 33] Zij voert hem dieper in het bosch En toont hem gansche scharen. Van Elfen en kaboutertjes. 't Zijn allen kunstenaren. Zij brengen nieuwe plantjes aan Die morgen zullen bloeien. Hij ziet hen iedren tengren knop Met zachten dauw besproeien. Vorige Volgende