Personalia
W.P. Gerritsen (1935) studeerde Nederlands aan de Universiteit Utrecht (doctoraal 1959) en Franse letterkunde van de middeleeuwen onder leiding van Jean Frappier aan de Sorbonne. Hij promoveerde in 1963 bij Maartje Draak op een proefschrift over een Middelnederlandse Arturroman (Die wrake van Ragisel). In 1966 werd hij benoemd tot lector, in 1968 tot gewoon hoogleraar in de Nederlandse letterkunde van de middeleeuwen, aan de Universiteit Utrecht. De leeropdracht werd in 1988 gewijzigd in ‘De middeleeuwse letterkunde, in het bijzonder de Nederlandse’. Hij publiceerde onder meer op het terrein van de Arturistiek (editie van Lantsloot vander haghedochte) en de Reis van Sint Brandaan.
J. Goossens (1930) studeerde Nederlands en Duits te Leuven. Hij was enkele jaren werkzaam in het middelbaar onderwijs, werd dan docent aan de universiteit te Marburg en vervolgens hoogleraar te Leuven, van 1969 af gewoon hoogleraar aan de universiteit te Münster. Sinds 1 maart 1994 is hij emeritus. Hij promoveerde in 1960 over een dialectologisch onderwerp en publiceerde over taalkundige (taalgeschiedenis, dialectologie, naamkunde, taalsociologie) en mediëvistische thema's (onder andere over de Reinaert en Maaslandse letterkunde).
J.D. Janssens (1944) studeerde Germaanse filologie aan de Katholieke Universiteit van Leuven. Hij promoveerde in 1976 op een studie over verhaaltechniek en structuuranalyse van de oorspronkelijk Middelnederlandse ridderroman. Sinds 1970 is hij verbonden aan de Universitaire Faculteiten Sint-Aloysius (UFSAL), thans de Katholieke Universiteit (KUB) te Brussel, waar hij oudere letterkunde en cultuurgeschiedenis doceert. Hij publiceerde wetenschappelijke en populariserende bijdragen en boeken over Arturromans, de dierenepiek, de Brabantse letterkunde, over het middeleeuwse wereldbeeld, over het belang van het historisch bewustzijn, enzovoort. In 1993-1994 gaf hij leiding aan de (zesde) NLCM-themawerkgroep over ‘Epiek’.
Thom Mertens (1953) studeerde Nederlandse taal- en letterkunde aan de Katholieke Universiteit Nijmegen, alsmede middeleeuwse studies te Leuven. Hij werkte als onderzoeker aan het Instituut Nederlands te Nijmegen (1979-1984) en als docent Nederlandse letterkunde aan de MO-B-opleiding te Arnhem (1984-1985). Sinds 1985 is hij als onderzoeker verbonden aan het Ruusbroecgenootschap (Departement Filosofie en Religieuze Wetenschappen, UFSIA, Universiteit Antwerpen) en is hij redactielid en sinds 1994 redactie-secretaris van Ons geestelijk erf. In 1986 promoveerde hij te Nijmegen op teksthistorische en literairhistorische studies over Hendrik Mande (?-1431). In 1992-1993 gaf hij leiding aan de (derde) NLCM-themawerkgroep over ‘Middelnederlands geestelijk proza’. Hij werkt mee aan de kritische editie van de Opera omnia van Jan van Ruusbroec. Daarnaast richt hij zijn onderzoek met name op de letterkundige aspecten van de laatmiddeleeuwse geestelijke literatuur.
Frits van Oostrom (1953) studeerde Nederlandse taal- en letterkunde aan de Universiteit Utrecht, alwaar hij in 1981 promoveerde op ‘Lantsloot vander haghedochte’. Onderzoekingen over een Middelnederlandse bewerking van de ‘Lancelot en prose’ (bekroond met de Prins Bernhard Fonds Prijs). Sinds 1982 is hij hoogleraar in de Nederlandse letterkunde tot de romantiek aan de Rijksuniversiteit Leiden.