Geloofs-liederen, dat is de Heidelbergsche ende Nederlantsche catechismus
(1666)–Volkerus van Oosterwyck– Auteursrechtvrij
[Folio D6r]
| |
Op de Wijse van de Lof-zangh Mariae, Ofte O onbedachte Jeught, &c.
1
HEt oogh van yder een,
Verwacht op u alleen,
Gy geeft hen hare Spijse;
Gy opent uwe hant,
En voet het gansche Lant,
Meer als op eene wijse.
2
Almachtigh Godt, en Heer!
Die t’alles t’uwer eer
Uyt niet hebt willen bouwen,
En noch door uwe kracht,
En Goddelijcke macht,
Het weet te onderhouwen.
3
Gy, die ’t Volck Israel
Wist wonderlijck, en wel
Te Spijsen en te Laven
In sulcken wilden plas,
Daer niet te breken was;
Ey zegent ons uw’ gaven.
4
Geeft dat het gene, wy
Soo mildelijck en bly,
(Gelijck met volle kruycken)
Tot ’s levens onderstant,
Ontfangen van u handt,
Naer uwen wil gebruycken:
| |
[Folio D6v]
| |
5
En dat wy boven dien,
Wanneer we sullicx sien,
O Vader! ons gewennen,
(Fonteyn van alle goet)
U met een gul gemoet
Daer voor altijdt t’erkennen.
6
Maer geeft ons boven al,
Hier in dit tranen-dal
Te snacken, en te soecken,
Na Christi Jesu Bloet,
En ’t Broot dat Zielen voet,
U Woort, en ’s levens Boecken.
|
|