| |
Hoofdstuk 15
Zus Langemaat staat voor de etalage van een damesmodezaak en kijkt keurend naar de pakjes en de japonnen, waarmee de poppen zo gunstig en effectvol mogelijk zijn aangekleed.
Als de jurken werkelijk zo nauw waren als ze lijken, zouden ze er niet veel van verkopen, maar ze weet dat ze op de rug bij elkaar zijn gespeld. Dit is om de aanstaande koopsters de illusie te geven, dat ze er in dat pakje of in die japon zo slank zullen uitzien. Het is als je 't goed beschouwt maar nep.
Dat geruite pakje lijkt haar wel. Of die jas met bijpassende japon. Zoiets zal het toch wel worden. September kan al kil zijn.
Over twee weken gaat Trees trouwen en Zus heeft met Cobi afgesproken dat zij eerst iets zal kopen, zodat Cobi weet hoe haar zuster gekleed zal zijn, als ze zelf haar keus maakt.
Dit om te voorkomen dat ze er weer bijna of precies hetzelfde uit zullen zien.
Cobi is nog bij Hanna, maar zal een week voor de bruiloft thuiskomen om een paar weken vakantie te houden.
Daarna gaat ze werken in een inrichting voor gehandikapte kinderen. Soms heeft ze 't er nog wel eens moeilijk mee dat Cobi besloten heeft niet meer thuis te komen, maar 't is het beste.
Voor Cobi én voor haar.
| |
| |
Ze moeten ieder hun eigen weg leren gaan en hun toekomst opbouwen. Soms is ze een beetje jaloers op Cobi, omdat zij de moed heeft gehad de vleugels uit te slaan.
Zij zal zo lang mogelijk bij moeder blijven, dat is nu eenmaal haar taak. Thuis blijven tot ze...
Een glimlach verzacht even haar gezicht, als ze denkt aan de assistent-boekhouder van het bedrijf waar zij halve dagen werkt.
De vorige avond is ze voor het eerst met hem uit geweest.
Eerst een film gezien, toen ergens gezellig koffie gedronken. Ze had al wel een maand lang gemerkt dat hij verliefd op haar was, maar hij miste waarschijnlijk de moed om er voor uit te komen.
Tot eergisteren, toen ze samen de zaak verlieten en hij haar vroeg of ze niet een afspraak konden maken voor de volgende avond. Ze had ‘ja’ gezegd.
Tot haar eigen verwondering had ze heel grif ‘ja’ gezegd. Ach, ze hoefde zichzelf immers niets wijs te maken? Ze had zo dikwijls aan hem gedacht de laatste tijd.
Na de film, onder 't koffiedrinken in een rustig restaurant, hadden ze gepraat. Hij had over zichzelf verteld en zij ook. Over haar vader, over Greetje, over haar broers Lode en Anton en dat haar zuster Trees over een paar weken trouwen ging. En over Cobi had ze 't gehad natuurlijk. Cobi, haar tweelingzuster, die uit huis was en dat zij en haar moeder nu alleen woonden. Ze had door laten schemeren dat ze haar moeder, na alles wat ze had meegemaakt, nooit in de steek kon laten. Hij had het begrepen en ook waaróm ze dat laatste zei.
Ze wilde meteen klare wijn schenken, zodat hij wist waar hij aan toe was met haar.
Dat ze niet, als het wat werd met hen, ze zich op de duur gingen verloven, later plannen maakten voor de grote stap: het huwelijk, moest vragen: ‘Ja, en hoe moet het nu met moeder?’
Dat vond ze niet eerlijk en er zou narigheid en wel een grote teleurstelling uit voort kunnen komen, als hij er niet voor voelde, moeder een plaatsje in hun huis te geven.
Kom, ze zal eens naar binnen gaan. Toch kan ze niet laten nog even naar de etalage met bruidsjaponnen te kijken.
Beeldig zijn ze allemaal.
Als ze er daar nu een van moest kiezen, zou ze werkelijk niet weten...
| |
| |
Ach, wat staat ze toch te fantaseren. Ze is nog maar één avond met hem uit geweest. Ze moet een beetje nuchter blijven.
Ze draait zich wat abrupt om en botst bijna tegen iemand op.
‘Pardon,’ zeggen ze allebei en dan begint ze ineens te lachen.
‘Nee maar! Willem! Hoe kom jij hier verzeild?’
‘Zus!’ roept hij al even verbaasd uit. ‘Zus Langemaat. Hoe is het met jou?’
Ze vertelt hem dat Trees gaat trouwen en dat ze keek naar een passend kledingstuk, want ze heeft zijn blik naar de bruidstoiletten wel gezien.
‘Nee, het is met mij nog niet zo ver dat ik naar een trouwjurk moet kijken, hoor!’
Hij hoort aan haar toon, dat ze wel hoopt dat het binnen niet al te lange tijd zo ver komt.
Hij vindt dat ze anders is geworden, al kan hij niet precies zeggen waarin die verandering bestaat.
Wat zachter, wat vrolijker geworden misschien?
‘Hoe is het met Cobi? Nog steeds bij Hanneke?’
Ze vertelt hem over Cobi's plannen, ze voelt dat hij via Cobi hoopt nieuws over Hanna te horen. Toen Cobi een week-end thuis was en het gesprek op Johans ongeluk kwam, heeft Cobi haar verteld over Willem. Dat hij van Hanneke houdt. Al heel lang. Dat hij met haar trouwen wil, maar dat ze steeds ‘nee’ heeft gezegd.
‘En Johan is weer helemaal opgeknapt, hè? Ja, dat heb ik van m'n schoonzuster gehoord. Het was me wel wat die dag.’ Zijn gezicht krijgt een peinzende uitdrukking. Hij denkt natuurlijk aan Hanneke. Cobi was ervan overtuigd dat Willem haar toen ook weer heeft gevraagd.
‘Dus je moet een japon kopen?’ komt hij weer tot de werkelijkheid. ‘Is daar erge haast mee?... Als ik er verstand van had, zou ik aanbieden je te assisteren, maar ik ben bang dat je aan mijn advies heel weinig hebt... maar... kunnen we niet even een kop koffie gaan drinken? Of?...’
‘Graag,’ zegt ze. ‘Daar aan de overkant is een gezellig ding, laten we daar gaan zitten.’
Hij is wat verbaasd over de gretigheid waarmee ze zijn aanbod aanneemt. Niets van: ik moet eigenlijk naar die winkel, of: ik heb niet veel tijd. Het komt hem voor, alsof ze er zelfs happig op is, nog even in zijn gezelschap te kunnen blijven.
‘Ik heb een zieke kennis opgezocht,’ vertelt hij, als ze de straat
| |
| |
oversteken. ‘Ik heb met hem gewerkt vroeger en we mochten elkaar altijd graag. We zijn blijven corresponderen en nu ik in de buurt was, dacht ik, kom... en daar loop ik tegen jou aan.’ ‘Letterlijk en figuurlijk,’ zegt ze. ‘Tenminste dat eerste bijna.’ Ze vinden een tafeltje en hij bestelt koffie. Ze bedankt voor iets bij de koffie.
Hij lacht. ‘Zeker de lijn, hè?’
‘Wel een beetje,’ geeft ze eerlijk toe. ‘Ik moet wat uitkijken. En met die trouwpartij in 't vooruitzicht. Op zulke dagen snoep je weer meer dan goed is.’
Als de koffie gebracht is, neemt zij de honneurs waar.
‘Suiker en melk?’
‘Ja graag. Niet te veel melk... De koffie is nog heet, ik moet even opbellen, dat doe ik eerst maar... Excuseer je me een momentje?’
Ze kijkt hem na als hij tussen de schaarsbezette tafeltjes doorloopt. Vlotte vent die Willem, helemaal geen boerenzoon om te zien... Niet dat het wat zou uitmaken.
Roerend in haar koffie denkt ze aan hem en Hanneke... zoals ze al zo dikwijls gedaan heeft nadat Cobi haar in vertrouwen nam over die twee.
Eigenlijk was het niet zo'n grote verrassing geweest. Ze had het die dag al wel gemerkt dat er iets was tussen die twee. Die avond dat Willem Hanneke kwam halen om naar 't ziekenhuis te gaan, was Hanna nerveus geweest, wat onzeker en Willem bijzonder ernstig.
Die dag van het ongeluk van Johan. Toen zij daar gebleven is omdat ze de vorige dag zo akelig tegen Cobi had gedaan en ze 't weer goed wilde maken.
Omdat ze er gebleven is, heeft ze Willem leren kennen en wist ze wie het was die even tevoren bijna tegen haar opbotste.
‘Niets gebeurt bij toeval,’ denkt ze. ‘Heeft het allemaal zo moeten zijn? God, bent u bezig uit het slechte wat er toen in mij was iets goeds te maken?’
Cobi heeft het meer dan eens gezegd: ‘Ik zou zo graag iets voor haar willen doen, voor hen allebeí, maar dat is onmogelijk.’
Is zij het nu, die in staat wordt gesteld iets te doen?
Hanneke zal immers nooit naar hem toe kunnen gaan en zeggen dat ze zekerheid heeft gekregen wat betreft Johanns dood? Dat ze hem nu wel wil hebben? Hoe zal hij er ooit van overtuigd
| |
| |
kunnen worden, dat ze al vóór die tijd van hem hield?
Ze schrikt op, als ze zijn stem hoort, zo is ze in haar gepeins verdiept.
‘Aan 't piekeren? Je hebt zulke denkrimpels.’
‘Ik dacht aan Hanneke,’ ze steekt maar meteen van wal.
‘O!’ het overvalt hem blijkbaar, dat antwoord heeft hij allerminst verwacht.
‘Ze weet nu zeker dat Johann dood is. Zijn ouders hebben bezoek gehad van een medegevangene van hem. Die zou de volgende dag doodgeschoten worden. Elke dag namen ze er een paar en daar moesten die anderen dan naar kijken. Zo deden ze dat toen. Maar hij is niet meer aan de beurt gekomen, de Russen kwamen om hen te bevrijden, maar hij is evengoed gevangen genomen en naar Siberië gestuurd. Daar kwam hij vandaan, hij was vrij.’
Ze praat maar, om hem gelegenheid te geven, haar mededeling te verwerken.
‘Hanneke is nog een keer naar Oostenrijk geweest, met de tante van Johann. Drie dagen. Om een kerkdienst bij te wonen, een rouwdienst. Dat doen ze daar, de protestanten ook, als iemand gestorven is. Heb je 't niet gehoord van Willenden?’ Hij schudt zijn hoofd.
‘Ik ben er maar één keer even geweest, na die dag dat ik met de kinderen uit was... Ik ben weer aan de studie 's avonds.’ Ze zucht eens.
Wat moet ze nu zeggen? Het verder maar laten zoals het is? Hij ziet er zo vreselijk ernstig uit.
Wat denkt hij?
‘Het maakt mets uit, of Johann dood is of niet, ze kan hem toch niet vergeten?’
Moet ze zeggen dat ze alles weet? Zal het hem hinderen, dat Cobi en zij zijn geheim kennen?
Maar ze wilde hem toch helpen? Hem en Hanneke?
‘Ik weet dat je van Hanneke houdt,’ zegt ze zacht.
Hij kijkt op en ziet haar onderzoekend aan.
‘Hanneke heeft eens een keer haar hart gelucht bij Cobi... dat wil een mens toch wel eens, niet waar? En ze zijn vriendinnen. Ik zag het die dag aan jullie. Ik merkte dat er iets was... Hanneke was zo gespannen en jij zo ernstig... een beetje down... net als nu... Cobi heeft het me later verteld... Vind je 't erg?’
| |
| |
Hij schudt weer zijn hoofd, speelt met het lepeltje en staart voor zich uit.
‘Ik weet nog meer,’ zegt ze, ‘ik weet dat Hanneke ook van jou houdt... al een hele tijd... het is al zo lang geleden, dat van Johann... maar ze dacht... als hij terugkomt en ik ben getrouwd... hij zal het kind willen zien... Ze vroeg zich niet alleen af wat Johann dan zou voelen... maar ook hoe dat voor jou zou zijn... Ze durfde niet.’
Hij kijkt haar aan, alsof hij de woorden al van haar gezicht wil lezen voor ze worden uitgesproken.
Hij kijkt alsof ze hem iets verteld heeft, wat zijn verstand niet kan bevatten.
Ze glimlacht tegen hem.
‘Ze heeft het heel moeilijk gehad... ze heeft zoveel aan je gedacht... het heeft haar strijd gekost... het valt niet mee iemand van wie je houdt te moeten teleurstellen... je verlangens te onderdrukken... sterk te blijven.’
Hij pakt ineens haar hand die op tafel ligt.
‘Zus... dat ik jou vandaag moest ontmoeten... dat jij me dit vertelt... Ik voelde me juist zo down,... zoals ik al zei, ik was bij een collega... Gelukkig getrouwd, twee schatten van kinderen... een heel harmonieus gezin... Ik vroeg me af of dat ooit voor mij zou zijn weggelegd... Niet zó... daarop hoopte ik al niet meer, maar dat je tenminste iemand hebt die naast je staat, met wie je een band voelt... Ik dacht aan Hanneke en dacht bij mezelf dat het nog lang zou duren eer ik voor iemand anders genegenheid, vriendschap zou kunnen voelen... en jij vertelt me dit. Hanneke!... Zij houdt dus ook van mij...’
‘Ja,’ zegt ze, ‘ja Willem, zij houdt ook van jou.’
Er valt even een stilte, ze voelt een brok in haar keel, ze zou wel kunnen huilen.
Zoveel van iemand te houden als hij van Hanneke doet. Iemand te hebben die zoveel van je houdt...
In haar hart komt het verlangen zo mild, zo groot lief te hebben als Willem. Ze zal er voor bidden en vechten om haar gevoelens tot zoiets moois te laten opbloeien.
Bidden, maar vechten ook.
Vechten tegen de verkeerde neigingen die ze heeft: jalousie, heerszucht, eigenliefde.
‘Wat ga je nu doen?’ vraagt ze. ‘Meteen naar haar toe?’ Een schaduw trekt even over zijn gezicht.
| |
| |
‘Helaas kan ik dat niet. Ik moet vanavond naar 't buitenland voor tien dagen. Ik zou hoogstens even heen en weer kunnen vliegen met de auto... het haar zeggen... dat het nog altijd is zoals toen... en dan meteen weer weg... nee... misschien kan ik haar schrijven... of bellen...’
‘Hè nee,’ zegt ze, ‘dat moet je niet doen... je hebt al zo lang gewacht, die paar dagen kunnen er ook nog wel bij... Schrijven... ik weet niet hoe dat bij jou is... ik kan nooit precies op papier uitdrukken wat ik eigenlijk voel... bellen... ze hebben zelf geen telefoon... je moet, als je weer terug bent naar haar toe gaan.’
‘Ja, dat zal ik doen... maar ik weet nu al dat die tien dagen me langer zullen vallen dan ooit tien dagen dat hebben gedaan.’
Ze drinken samen nog wat en praten met een grote openhartigheid.
‘Moet je geen jurk kopen?’ vraagt hij, als ze zegt dat ze eens naar huis moet.
‘Dat komt later wel... eerlijk gezegd ben ik er helemaal niet voor in de stemming,’ en ze denkt er achteraan dat ze met de mooiste japon niet zo blij had kunnen zijn als met deze ontmoeting.
Als hij hoort dat ze met de bus is, biedt hij aan haar naar huis te brengen.
Als zij hoort dat hij nog wel een paar uur de tijd heeft, voor hij doorreist naar de conferentie die hij de volgende dag in Brussel moet bijwonen, biedt ze hem aan, bij hen een boterham te eten.
Of heeft hij al besteld in 't hotel waar zijn koffer staat?
Nee, dat heeft hij niet. Hij gaat graag mee, om kennis te maken met haar moeder.
Over de familie Langemaat heeft hij al zoveel gehoord van Willemien. En op haar trouwdag heeft hij hen ook ontmoet. Toen leefde Greetje nog, die danste met Simon Bronkhorst. Vreemd dat hij zich dat nog herinnert.
En via Simon komen ze dan toch weer bij Hanneke terecht. Hanneke, van wie zijn hele wezen is vervuld.
‘Hanneke, hier is een kopje thee. Je was nog zo ver weg, dat ik je graag nog had willen laten slapen, maar dan moet je je zo haasten om de trein te halen.’
| |
| |
Moeder Cornelia staat naast het bed, waarin Hanna maar moeilijk tot de werkelijkheid schijnt te kunnen terugkeren.
Dan richt ze zich op, neemt met een dankbare glimlach het blaadje van haar moeder aan.
‘Wat een verwennerij, thee op bed.’
Cornelia is al vroeg gekomen, zodat Hanna zich rustig kan kleden en op tijd de reis aanvangen, samen met Lode en Ciska, Anton en zijn verloofde, om op Trees' bruiloft aanwezig te zijn. Cobi is al naar huis om te helpen, Johan gaat uit school naar Boukje, zodat moeder en Jantje het samen wel af kunnen.
Ze gaat naar de bruiloft.
Trees zou het bizonder op prijs stellen als ze kwam, dat heeft ze al een tijd geleden gezegd. Maar Cobi heeft haar gevraagd of ze er erg tegenop zag. Als het te pijnlijk voor haar was, dan zou Trees haar dat helemaal niet kwalijk nemen.
‘Je bent een schat,’ had ze gezegd en ze had Cobi spontaan een kus gegeven, ‘maar ik ga natuurlijk. Ik kan toch niet m'n hele leven bruiloften ontwijken?’
Nu is het dan zover en ze ziet er wel tegenop. Als zo'n stralende bruid, als Trees zeker zal zijn, heeft ze zichzelf vroeger gezien. Ze stapt uit bed als ze haar thee op heeft en doet haar peignoir aan. Ze staat even voor het open raam uit te zien over het zonovergoten land.
Een stralende dag, zoals elke bruid zich haar trouwdag zal wensen.
Ze strijkt zich langs het voorhoofd, alsof ze de gedachten, de beelden die voor haar opdoemen, wil verdrijven.
Waarom moest ze nu juist weer van Willem dromen?
Komt het omdat ze toch wel wat vermoeid is van de drukke zomer? Ze heeft zich ook druk gemáákt.
Opzettelijk, om geen tijd te hebben voor gepieker.
En vannacht, of tegen de morgen, kwam de droom die ze al zo dikwijls droomde, weer terug.
Ze zag Johann voor zich, zoals ze hem heeft leren kennen en daarna zoals ze zich hem voorstelde, als hij terug zou komen. Oud, mager, misschien wel grijs. In dat gezicht probeerde ze iets van de oude Johann terug te vinden. Ja, zijn ogen, die waren dezelfde gebleven.
Maar zoals ook die andere keren, schoof zich een ander gezicht voor het zijne.
Het gebruinde gezicht van een gezonde, levenskrachtige man.
| |
| |
Hij kwam naar haar toe, hij nam haar beide handen in de zijne, hij boog zich naar haar over. En zijn mond was vlakbij... zo vlakbij. Zijn stem aan haar oor: ‘Hanneke, ik hou van je... al zo lang... trouw met me... Je zult toch ook wel eens naar iets anders verlangen? Dit is toch geen leven voor een jonge vrouw?’
Zijn handen vaster om de hare, hij trok haar tegen zich aan. Niet toegeven, het kan niet, het mag niet...
Altijd dezelfde droom... Willem, als ik nu naar je toeging? Als ik vertelde dat Johann dood is? Dat ik het nu zeker weet en dat ik al lang van je hou? Zou je 't geloven? Nee, natuurlijk niet. Voor jouw gevoel zou Johann altijd tussen ons staan.
Heer, help me om de eenzaamheid te dragen... help me om vandaag niet afgunstig te zijn...
‘Hanneke! Kan ik je ergens mee helpen?’ Haar moeders stem van beneden.
‘Nee hoor, ik ben zo klaar.’
Vlug maakt ze haar bed op, wast zich, haalt het beige mantelpakje uit de kast, dat ze voor deze dag heeft gekocht.
Een cognackleurige tas en schoenen van hetzelfde leer, heel chic heeft Cobi gezegd. Een hoedje ook in dezelfde kleur en een lila blouse.
Ze monstert zichzelf in de spiegel. Het staat goed, maar ze mag zich wel een beetje opmaken, ze is te bleek.
En nu blij zijn vandaag met de anderen, al zullen de gedachten van de Langemaats ook wel eens even bij het verleden toeven, toen Langemaat en Greetje nog leefden.
Ze kijkt op haar horloge, nog tijd genoeg. Ze zal met de Langemaats van IJselstein reizen. Simon zal hen naar de trein brengen.
Het raam dat ze helemaal open heeft gedaan, zal ze maar half zetten. Ze kijkt de kamer rond of alles netjes is.
Ze pakt haar tas en handschoenen van het bed, als ze een auto hoort aankomen.
De dokter, die zo nu en dan naar vrouw Van der Velde komt kijken? Och nee, zijn spreekuur is nog niet afgelopen.
Bezoek? Maar daar is het nog wel wat vroeg voor.
Ze loopt naar het raam en ziet de auto draaien op het erf, stoppen voor de keukendeur.
Het portier gaat open, er komt iemand te voorschijn. Iemand in een gekleed pak; zwart colbert met gestreepte broek.
| |
| |
Ze staat voor het raam, het is of haar adem stokt, haar hart even stilstaat.
Willem.
Willem?
Hoe komt hij hier, gekleed alsof hij naar een bruiloft moet? Ach nee, hij heeft zeker een of andere officiële vergadering in de buurt en komt even groeten.
Hij studeert weer, heeft ze van Willemien gehoord, hij klimt natuurlijk steeds hoger op de maatschappelijke ladder, waar dan conferenties en zulk soort dingen aan vast zitten.
Ze staat nog voor het raam als Willem al binnen is. Nu moet zij naar beneden, ze kan hier toch niet blijven.
Gewoon doen. Proberen gewoon te doen.
‘Hanneke! Ben je klaar?’ Weer haar moeder, onder aan de trap. ‘Ja, ik kom.’
Ze daalt de trap af, met een gevoel of ze lood in de schoenen heeft. Ze opent de keukendeur, hij zal aan de tafel zitten en moeder zal in de weer zijn om koffie te zetten, zoals voor elke bezoeker, al komt hij ook nog zo vroeg.
Maar Willem zit niet, hij staat en moeder noch Jantje zijn in het vertrek.
Zijn ze nog met moeder Stijntje bezig?
Ze zegt: ‘Dag Willem, je bent al vroeg...’ Ze maakt de zin niet af, want Willem kijkt haar aan... hij kijkt haar aan... Zó heeft ze zijn ogen nog niet gezien en hij komt verder het vertrek in, hij komt naar haar toe en zegt: ‘Hanneke.’
Ze moet zich aan de tafel vasthouden.
‘Ik kom je halen,’ zegt hij, ‘voor de bruiloft... ik ben namelijk ook uitgenodigd.’
‘Jij... Ken je hen dan zo... goed?... Ik zou met Lode en Anton meegaan... ik...’ Het klinkt zo dwaas, ze zegt maar wat.
Maar verder dan dat ‘ik’ komt ze niet, want zijn armen zijn om haar heen en hij kust haar en ze biedt geen weerstand. Haar mooie, dure hoed valt op de grond, ze merkt het niet eens.
‘Hanneke, nu komt alles goed... ik weet... dat je naar Wenen bent geweest...’
Hoe fijngevoelig van hem om het zo onder woorden te brengen, om Johanns naam niet te noemen en niet over ‘dood’ te praten.
| |
| |
‘Ik hou van je Hanneke... al heel lang.’ Het is niet nodig om het haar nog eens te verzekeren, maar het is goed het opnieuw te horen.
Goed, omdat ze er nu een antwoord op kan geven: ‘Ik hou ook van jou, Willem... niet zo lang als jij van mij... maar toch al een hele tijd.’
‘Dat weet ik,’ zegt hij eenvoudig en als ze hem wat verbijsterd aankijkt, zegt hij: ‘Ik zal het je onderweg vertellen.’
Dat doet hij, als ze uitgeleide zijn gedaan door moeder Cornelia, wie het geluk van het gezicht afstraalt.
Hij vertelt hoe hij Zus heeft ontmoet en dat ze samen zijn gaan koffie drinken. Wat Zus hem, om hen beiden te helpen, gezegd heeft. Dat hij mee is gegaan naar haar moeder en dat Trees hem naderhand heeft uitgenodigd voor de bruiloft omdat het ‘zo heerlijk voor Hanneke zou zijn’, als hij er ook was. Toen hebben ze afgesproken dat hij haar zou halen, op IJselstein weten ze ervan.
Ze zit stil naast hem. Het wonder lijkt bijna te groot om te kunnen aanvaarden.
Ze denkt aan het bezoek van Zus, hoe akelig het allemaal toen was tussen haar en Cobi.
Zus die een dag bleef en Willem leerde kennen.
Hoe wonderlijk kan het toch gaan in het leven.
‘Heer, ik dank U,’ zegt haar hart en er daalt zo'n grote blijdschap in haar, zo'n machtig geluksgevoel, dat ze er stil van wordt en hij opeens tranen in haar ogen ziet, als hij haar aankijkt.
Hij zet de auto stil op een parkeerstrook en haalt een grote witte zakdoek te voorschijn. Hij trekt haar tegen zich aan en droogt haar tranen, kust haar ogen en haar mond.
‘Nu geen tranen meer, Hanneke,’ zegt hij zacht. ‘Die heb je genoeg geschreid. Vandaag is het feest en dat zal het over niet al te lange tijd ook voor ons zijn. Voor ons drieën.’
‘Ja, dat zal het ook voor ons zijn,’ zegt ze, toch weer met van ontroering trillende stem, omdat hij het kind niet heeft vergeten.
‘Maar dit waren geen tranen van verdriet, Willem, dit waren tranen van blijdschap... voor 't eerst na vele jaren tranen van blijdschap.’
Hij start de auto weer en ze rijden verde[r.]
| |
| |
Ze zit naast hem, zoals ze eens verlangde naast hem te zitten. En niet alleen vandaag zullen ze samen zijn, voor altijd.
Alsof hij haar gedachten kent zegt hij: ‘Het zal goed worden, Hanneke... we zullen gelukkig wezen... jij... het kind... en ik... Ik zal alles doen om je die vele verdrietige jaren te doen vergeten.’
‘Dat doe je nu al,’ zegt ze zacht.
|
|