| |
| |
| |
In volle bloei
| |
| |
De kolenboer
Hij heette Daalhuyzen, met u, y, z. De straat waarin wij woonden heette de Slijkstraat. Je begrijpt dat het voor een kind niet plezierig is in de Slijkstraat te wonen. Als mij in de klas gevraagd werd: waar woon je, en ik zei in de Slijkstraat, kreeg ik het gevoel of er een modderlucht in de klas kwam hangen. In ons dialect zeiden we bovendien niet slijk, maar slik, en slik was nog veel stinkender en verachtelijker dan slijk. Je weet toch waar de Slikstraat liep? Van de Koestraat naar de Breewaterstraat. Aan weerszijden één aaneenschakeling van krotten. Verzakte vensters, gebroken of met krantenpapier dichtgeplakte ruiten, uit de scharnieren hangende voordeuren, uit de gevels gevallen brokken steen, kapotte trottoirtegels, ontbrekende voordeurdrempels, lekkende dakgoten, opgebroken straatgedeelten, hondedrollen op de stoepen, lucht van gebakken vis en gepofte erwten, stank van rottende garnalen. Troepen ongewassen kinderen met rachitisbenen, zwangere vrouwen, schreeuwende dronkaards, verpieterde katten, van honger blaffende honden, verstopte stinkende riolen, een voddepakhuis, een roestige wagenverhuurderij, een naar pis en mest stinkende paardestal, een aan vallende ziekte lijdende en altijd de hilariteit opwekkende mongool, hoog oplopende twisten op zaterdag-en-zondagavond, valse mondharmonica's, kortom: troep, stront, verval, smurrie, ontbinding, kortom nogmaals onze Slikstraat. Wij woonden op nummer 3, aan het begin dus. Nog een vrij ordentelijke woning. Weet je wat voor huur die deed: f 1.50 in de week. Vanaf nummer 5 waren alle huisjes min of meer in elkaar geflikkerd.
Toch kwam het vaak voor, dat mijn moeder die f 1.50 per week niet kon betalen. Over de huisuitzetting vertel ik je later
| |
| |
wel eens. Ik zal nu eerst de geschiedenis met Daalhuyzen vertellen. Daalhuyzen met u, y, z. Hij was de kolenboer voor de hele buurt. Zijn houten pakhuis was aan het einde van de straat waar die uitkomt op de Paardenmarkt. Kun je je het herinneren? Er was een klein wat uitspringend kantoortje. Het pakhuis zelf was gebouwd van houten rechtopstaande planken met minder dan een halve hand tussenruimte, waar tussendoor je de grote hopen kolen kon zien liggen.
Ik weet nog heel nauwkeurig hoeveel vader per week verdiende. Ik kan de jaren noemen waarin het loon werd verlaagd. De enkele jaren waarin het werd verhoogd. En dan de lange periode waarin vader zonder werk rondliep en we aangewezen waren op het geld dat moeder in d'r werkhuizen verdiende.
We zaten bij alle leveranciers in de schuld. Moeder had er totaal geen slag van met geld om te gaan. Ze was bij buien bovendien uiterst verkwistend. Vreemd hè, verkwistend te zijn met geld dat er niet is. Dat zal ik je later uitleggen.
Maar goed, we poften dus ook bij Daalhuyzen de kolenboer. Zodra het stookseizoen begon - en bij God, dat werd bij ons zo lang mogelijk uitgesteld - begonnen mijn ochtendtochten - voor het naar schoolgaan, naar het kolenpakhuis. Hoewel we in de hoek van de zolder, bij het tuimelraam, een afgeschoten kolenhok hadden onder de dakplinten, kan ik mij niet herinneren dat ik het ooit met brandstof gevuld heb gezien. Nee, we haalden de kolen per emmer. Een grote zinken emmer, die de knechten van Daalhuyzen s'morgens volschepten. Een kop erop? zeiden ze soms. En als je dan gretig ja knikte, schepten ze er een kop op, die ze dan met de platte kant van de schop er weer af veegden. Dat waren de grapjes die gemaakt werden.
Als moeder geld had, gaf ze het mee. Twee dubbeltjes voor een emmer. Had ze geen geld, zette Daalhuyzen met een schoolkrijtje een streep achter onze naam op een groot zwart bord dat aan de buitenwand van zijn kantoortje hing. In het krijt
| |
| |
staan, weet je wel. We hebben onze hele jeugd altijd en overal in het krijt gestaan. Kwamen er te veel strepen achter onze naam, dan zei Daalhuyzen dat ik de volgende ochtend wat geld mee moest brengen, want dat hij anders niet wilde doorgaan met leveren. Het was altijd een lichte troost, dat achter andere namen nog meer streepjes stonden dan achter de onze. Ik durfde moeder niets te zeggen als Daalhuyzen had aangemaand. Ik was bang dat ze mij mijn angst zou kwalijk nemen. Er zijn veel ochtenden geweest dat mijn emmer niet werd volgeschept, dat Daalhuyzen zei dat ik maar eerst naar huis terug moest om geld te halen. Als ik dan begon te huilen en zei niet te durven, werd de emmer toch nog volgeschept. Een grote emmer niet betaalde steenkool is voor een kind bijna niet te tillen. Elke dag heb ik precies geweten hoeveel streepjes er achter onze naam stonden. Als ik wat geld meebracht, keek ik nauwkeurig toe of het juiste aantal streepjes werd uitgewist. Ik heb me maar één keer geschaamd voor het bord. Dat was op de dag dat het aantal streepjes achter onze naam het grootst was. Het was een zaterdagochtend voor Kerstmis. Er was wat lichte stuifsneeuw gevallen en het vroor. Neem ook het kleine emmertje mee, zei moeder. Met de Kerstdagen zullen we het extra lekker warm stoken. Moeder zag dat ik schrok en ze begreep wat daarvan de oorzaak was. Maar ze zei alleen, een beetje geërgerd en kortaf: kom, een beetje opschieten.
Ik sprak niet tegen, haalde ook de kleine emmer van de zolder, en nooit hebben de lege emmers zo zwaar gewogen toen ik met trage moede voeten door onze straat liep. Wel drie keer ging ik de Paardenmarkt om, voordat ik zoveel moed bijeen gegaard had om het kantoortje van Daalhuyzen binnen te gaan.
Zo jongeheer, zei Daalhuyzen. Kom je met twee emmers tegelijk? Je moeder denkt zeker een brutaal mens heeft de halve wereld. Je moet eens eventjes op het bord kijken.
Ik hoefde niet te kijken, want ik wist hoeveel streepjes er ston- | |
| |
den. Maar andere kinderen, en vrouwen keken wél. Er werd gelachen, er werden grappen gemaakt en tenslotte werd ik opzij geschoven. Ga eerst maar wat centjes halen met de complimenten aan je moeder, zei Daalhuyzen. Hij zette mijn beide emmers op straat buiten het pakhuis. Heb je wel eens gehoord hoe sommige mensen het woord centjes uitspreken? Ik durfde met mijn lege emmers niet naar huis. In ieder geval liep ik zo lang rond, tot ik zeker wist dat moeder naar haar werkhuis was. Want ook zaterdags ging ze uit werken. Ik weet nog hoe ik liep te klappertanden van kou en ellende. Ik verging van schaamte omdat de hele buurt mijn lege emmers zag.
De torenklok van de Jakobskerk, die je vanuit de Slikstraat zien kon wees over half tien toen ik bij ons huis kwam. Mijn moeder had me zien aankomen en deed de voordeur open. Ze had haar bonte schouderdoek om, keek me een ogenblik verbeten aan, pakte de lege emmers uit mijn handen en slingerde ze de gang in. Heb je het geluid wel eens gehoord van met kracht neergeworpen zinken emmers op een stenen vloer?
Ze sloeg de voordeur met een driftige smak dicht en zei: je moet opschieten. Je bent te laat voor school. Hard lopen. Vooruit.
Ze duwde me bij de schouders, draaide zich om en ging de andere kant uit. Op school ben ik in tranen uitgebarsten. De onderwijzer bracht mij naar het hoofd. Ik heb een glas water gedronken dat ik zelf niet vast kon houden, omdat ik over mijn hele lichaam beefde. Met een kussen onder mijn hoofd heb ik zo lang op een bank gelegen tot het beven ophield. Op het aanhoudend vragen van de bovenmeester wat er aan de hand was, wat er gebeurd was, heb ik gezwegen. Ik dacht dat mijn moeder het mij kwalijk nemen zou, als ik van de emmers zou hebben verteld.
Even over twaalven thuiskomend was ik zeer verwonderd moeder thuis te treffen. Ze was nooit thuis als wij 's middags
| |
| |
uit school kwamen. De plattebuis stond gloeiend. Onder de schoorsteen lagen forse houtblokken hoog opgestapeld. Beide emmers stonden tot aan de hengsels gevuld met antraciet, de rijkeluis kolen. Op tafel stond een volle schaal met bolussen en krentebollen. Op het tafeltje tussen de vensters stond een bos chrysanten, zo groot als ik ze nooit bij een bloemist, ook later niet, heb gezien.
Ik herinner me van die zaterdagmiddag maar heel weinig. Over Daalhuyzen en over de emmers werd geen woord gesproken. Mijn zusters vlogen uitgelaten op de lekkernijen aan. Mijn vader was trots, dat mijn moeder zo had uitgepakt voor kerstmis. Ik weet helemaal niet of mijn moeder die middag vrolijk was en of ze gelachen heeft. Mijn vader heeft met mijn zusters wel allerlei oude liedjes gezongen. Hij probeerde altijd de tweede stem. Ik weet alleen dat ik heb moeten overgeven 's avonds en het eerst naar bed ging. Nee, van die dag herinner ik me bijzonder weinig. Hoe zou dat eigenlijk komen? Maar des te meer van de nacht die op die avond volgde. Daarvan herinner ik me de kleinste details.
Het was niet de eerste keer dat moeder mij klokslag twaalf wakker maakte, met haar bonte of zwarte omslagdoek om voor mijn bed stond en dan zei: kom uit je bed en kleed je aan. Zo was het ook die zaterdagavond. Ik stond gehoorzaaam op, kleedde me aan, probeerde het zo vlug mogelijk te doen. Ze bleef staan wachten tot ik mijn schoenveters had dichtgestrikt en zei toen: haal de zaag even uit het kolenhok. En doe beneden je jas maar aan. Ik was wel gewend aan vreemde en plotselinge opdrachten, maar een zaag halen in de nacht verbijsterde me. Ik vroeg niet hoe of wat, maar gehoorzaamde. Bij het naar beneden gaan stond mijn vader in het licht van de geopende voorkamerdeur.
Moeder, zei hij, wat ga je doen?
Toe, ga jij nou maar naar binnen, antwoordde ze en duwde mij
| |
| |
zachtjes de tweede trap af naar de voordeur. Die opende en sloot ze voorzichtig en bijna onhoorbaar.
Loop maar achter me an, zei ze.
Het handvat van de zaag onder mijn rechteroksel geklemd, de punt vasthoudend met uitgestoken linkerhand, volgde ik haar. Ze keek op noch om. Ze liep vlug en vastberaden. O, hoe graag had ik gewild dat ze de zaag van me had overgenomen en mij bij de hand had gepakt. Ik was bang, wist niet waar mijn moeder heen ging, wat ze van plan was. Toch had ik tegelijkertijd een gevoel van veiligheid en van trots, dat moeder iets groots, iets gevaarlijks ging ondernemen. Ik weet niet meer precies of ik dat allemaal precies zo heb gevoeld of dat ik, terugdenkend aan die vreselijke nacht mij het alleen maar verbeeld. Wij kwamen in de Bakkersgang, het kleine vierkante pleintje, met het transformatoren-huisje in het midden. Aan de hele linkerzijde een lange stenen muur van meer dan 2½ meter hoog, met ingemetselde scherven van bier-en-limonade flessen.
Bij die muur hield moeder stil. Het was de muur die de grote tuin van Daalhuyzen van het pleintje afscheidde. Er was geen zwarte kat, die achter het transformatoren-huisje wegschoot, noch woei er een stuk krantenpapier op het plein. Nee, het was veel erger: er gebeurde niets, het was doodstil. Moeder nam de zaag die ik met beide handen voor mijn buik hield en wierp haar in de tuin van Daalhuyzen. Daarna ging ze met haar schouders tegen de muur staan, haar voeten een beetje uit elkaar en een beetje vooruit, vouwde haar beide handen in elkaar en zei: stap op, en over de muur. En wees voorzichtig met je vingers. Ik kom direct achter je aan.
Ze sprak op gewone toon, ze fluisterde niet eens en was blijkbaar in volle gemoedsrust. Ik was volkomen geparalyseerd. Ik had het gevoel of ik van glas was. Ik voelde niets meer, dacht niet meer, was een gehoorzamend verlengstuk van moeders wil geworden. Ik beklom de muur, zat een ogenblik schrijlings op
| |
| |
de scherven, legde vervolgens mijn rechterbeen ook naar de tuinkant en sprong naar beneden. Ik keek niet waar ik sprong, lette niet op hoe ik sprong, maar kwam naast de zaag terecht, die ik opnam en direct weer los liet. Er was wat maanlicht. De schaduw van een belendende achtermuur verdeelde de tuin in tweeën. Ik drukte me tegen de muur, met mijn hielen, mijn rug en mijn achterhoofd. Ik durfde geen adem halen, hield mijn handpalmen met uitgespreide vingers tegen de stenen. Had moeder van de andere kant maar iets geroepen. Maar ze riep niets. Ik voelde pijn door mijn hele lichaam en ik klappertandde. Plotseling sprong mijn moeder naast me. Ze pakte de zaag onmiddellijk op, en keek toen rustig de hele tuin door. Alsof ze haar gevechtsterrein wilde overzien.
Je moet goed opletten, zei ze. Zo moeten ze worden behandeld. Ze liep naar het meest nabij zijnde boompje. Ze knielde in het perk, legde de zaag horizontaal langs de grond, tegen het dunne stammetje aan, en zaagde het rustig om. Heb je wel eens een timmerman gezien die langs een aangebrachte potloodstreep een balk doorzaagt? Ze deed het met dezelfde precisie. Ze vertoonde niet de minste haast, niet de geringste emotie. Ze legde het omgezaagde boompje rustig achter zich neer en deed een stap naar het volgende. Zo zaagde ze alles wat stam had in Daalhuyzens tuin omver. Dat zagen duurde een heel leven en dat zagen heeft mijn hele leven nooit opgehouden. Toen ze alles omver had gezaagd zei ze nog eens: Zo moeten ze behandeld worden.
Ze zette zich weer tegen de muur, hield haar saamgevouwen handen weer voor haar buik, zei dat ik op moest stappen. Wees voorzichtig met het glas. Toen ik schrijlings op de muur zat, zei ze: wacht maar even, niet springen. Pak de zaag even aan.
Ze reikte haar aan met het handvat naar boven. Daarna nam ze een sprong, ik zag haar beide handen op de glasscherven waarna ze zich boven op de muur trok, eerst haar ene toen haar
| |
| |
andere been erover heen sloeg en als een kat naar beneden sprong. Ze ging weer ruggelings met gevouwen handen tegen de muur staan en zei: kom nou maar naar beneden. Ik liet mij zakken op het opstapje van haar handen en sprong toen ongedeerd op straat. De maan was achter wolken schuil gegaan en door het donker liepen we naar huis. Haar ene hand droeg de zaag, de andere had ze op mijn schouder gelegd. Het licht in onze voorkamer brandde nog. Mijn vader stond weer in de open deur. Hij zei niets.
Loop maar door naar boven naar je bed, zei ze, duwde mijn vader de kamer in en sloot de kamerdeur achter zich toe.
Naar ik mij herinner ben ik vrij snel in slaap gevallen. Mijn bed was warm, vader had er een kruik in gelegd. Eigenaardig hé? Badend in mijn zweet ben ik wakker geschrokken toen ik droomde dat Daalhuyzen bij mijn enkels mijn benen door zaagde.
De volgende ochtend was het kerstmis. Moeder had de tafel feestelijk versierd. Ze had eieren gekookt hetgeen voor ons een grote tractatie was. Het leek wel Pasen. Pasen met Kerstmis. Er stond een grote bepoederde rozijnentulband midden op tafel op een grote gebloemde schaal. Toen ze met het keukenmes de tulband aansneed zag ik op haar beide handen kleine pleisters. En sindsdien begint voor mij elke kerstdag met scherven op de muur. Mijn moeder legde een extra dikke plak van de tulband op mijn bord. Ik merkte dat pas toen mijn zusters daartegen protesteerden. Toen kregen ze van haar een klap op hun kop.
De kerstdagen verliepen niet opgewekt, eerder somber. Er hing een vreemde spanning in huis. Vader en moeder spraken nauwelijks een woord met elkaar. Moeder stookte de kachel alsof ze met het vuur van de hel bezig was. Het was om te stikken in de kamer. Het waren luwe kerstdagen, zonder vorst aan het venster, met een abnormaal hoge temperatuur voor de tijd van
| |
| |
het jaar. Toen mijn vader voorzichtig opmerkte dat ze de kachel een beetje temperen moest, gooide ze nog een extra houtblok in de vuurpot.
De tweede kerstdag ging ze er tegen schemerdonker plotseling vandoor. Jullie zien me wel als ik terug kom, zei ze.
Niemand zei of vroeg iets. We deden allemaal of het gewoon was. Mijn jongste zuster trok zich onder de tafel terug met haar poppen en speelgoedbeesten. Mijn oudste zuster ging een eind van de kachel vandaan zitten lezen of deed alsof. Vader deed de schuif in de plattebuis dicht en vroeg of we een spelletje ganzeborden zouden spelen. Geen van ons allen - ook vader niet - had er zin in en toch werd het ganzebord op de tafel uitgespreid en kwamen de dobbelstenen voor de dag. Noch de put, noch de doolhof, noch de gevangenis, noch het gooien van dubbel zes konden enige spanning of enig plezier in ons spel brengen. We waren allemaal onrustig. En het was een opluchting dat vader het sein gaf om de avondboterham te nuttigen. Hij deed nog zijn best om de tulband te roemen en grotere plakken af te snijden dan moeder ooit gedaan zou hebben. Daarna gingen we naar bed. Ik heb net zo lang liggen luisteren tot ik de voordeur open hoorde gaan. De angst dat moeder niet meer terug zou komen was verdwenen. Maar ook die nacht werd ik door angstdromen gekweld.
Alle bomen in onze stad waren omgezaagd. De politie zocht vergeefs naar de dader. Alle huizen werden doorzocht. Toen ze ons huis binnen kwamen verstopte ik mijn moeder in mijn bed onder de dekens.
Twee dagen na kerstmis zei moeder tijdens het ontbijt: je moet even kolen gaan halen. De emmers staan al in de gang. Ik verstijfde van schrik en kon niet van mijn stoel opstaan. Mijn benen waren verlamd. Maak een beetje voort, zei ze en trok me aan mijn schouder overeind. Ze haalde mijn jas van de kapstok
| |
| |
op het trapportaal, hielp me er in en bond een das om mijn hals met een stevige strik.
Niet zo stijf, stribbelde ik tegen.
Niks te stijf, zei ze. 't Is koud buiten. Het mist en het regent. Met mijn emmers, de grote en de kleine, ging ik op weg naar het kolenpakhuis. Ik durfde niet op of om te zien en liep bijna met mijn ogen dicht. Bij het pakhuis stonden al enkele vrouwen en heel wat kinderen. Allemaal met hun emmer. Het kantoortje van Daalhuyzen was nog gesloten. De knechten waren in de opslagplaats aan het werk.
Alle bomen zijn in zijn tuin omgezaagd.
De politie is erin gemengd.
De dader kunnen ze niet vinden.
Daalhuyzen is woedend, de tuin was de trots van zijn leven.
De gierigaard verdient het.
't Is vast geen kwajongenswerk.
Een tuin met lijken.
Ze zeggen dat de verloofde van zijn dochter het gedaan heeft. Daalhuyzen heeft het uitgemaakt. De jongen was niet rijk en gierig genoeg.
Boontje komt om zijn loontje.
Hij krijgt loon naar werken met zijn rotkolen en zijn pofbord. 't Waren allemaal heel jonge vruchtboompjes.
Ik schaarde mij met mijn emmers onder een groepje zwijgende luisterende kinderen. Eindelijk verscheen Daalhuyzen, opende zijn kantoortje, en voor de ingang van het pakhuis ontstond het gewone gedrang.
Niet dringen, zei Daalhuyzen en ging naar binnen.
Uit het pakhuis kwam plotseling een politieagent naar buiten, die zich bij de ingang posteerde. Ik voelde alle bloed uit mij wegzakken, werd duizelig en zou omvergevallen zijn als ik op hetzelfde moment niet door een groepje met hun emmers
| |
| |
stoeiende jongens omver was geworpen. Hei daar, een beetje kalm, riep de agent. Hij tilde mij overeind en zei vriendelijk dat ik aan de beurt was. Ik kon mijn beide emmers nauwelijks optillen. Ze leken aan de straatkeien vastgevroren. Toen ik het pakhuis binnenwankelde zei Daalhuyzen: -jij kunt wel weer teruggaan. Eerst moeten er centjes komen. Nooit in mijn leven ben ik banger geweest dan op dat ogenblik, nooit meer heb ik die vreemde stekende pijn in borst en keel gevoeld. Ik verloor mijn evenwicht en viel tegen de kantoorwand in elkaar. Ik ben naar het kantoortje van Daalhuyzen gedragen, waar ik met een plat kistje onder mijn hoofd op de grond werd gelegd. Hoe lang ik daar gelegen heb weet ik niet. Maar toen ik uit mijn halve bewusteloosheid wakker werd zat mijn moeder over me heen gebogen. Wat is er nou aan de hand, zei ze. Haar stem klonk zacht en bezorgd.
Hij wou geen kolen geven, zei ik, terwijl ik moeilijk overeind kwam.
Wie wou er geen kolen geven, stoof mijn moeder op. Waar zijn je emmers.
Ze liep het kantoortje uit, zag in het rond naar mijn emmers, nam ze op, liep de kolenbergplaats in, ontnam een van de knechten zijn schop, en vulde de beide emmers. Ze bleef nog doorscheppen toen de kolen aan alle kanten van de emmers afvielen. Met de beide emmers kwam ze terug en tegen Daalhuyzen die protesteerde zei ze: man, je hoeft niet bang te wezen voor je centen. Die centen komen er wel. Die zijn er nog altijd gekomen. Maar met zoveel kolen in de buurt kan ik niet in de kou gaan zitten. Ze gaf mij de kleinste emmer en samen liepen we door de Slikstraat naar huis. Nooit heb ik meer zo iets zwaars moeten dragen.
Ik voelde Daalhuyzen en de politieagent achter ons aankomen, ik voelde ons al opgebracht naar het buro en naar de gevangenis.
| |
| |
Thuis gekomen liep moeder met de grote emmer de trap op.
Ik kwam met mijn kleine emmer niet verder dan het eerste portaal. Met emmer en al ben ik toen de trap afgetuimeld. Meer weet ik me van die ochtend niet te herinneren. Toen ik wakker werd lag ik in vader en moeders bed. Moeder zat in een stoeltje bij het lage venster. Ze kwam op mij toe en ging op haar knieën zitten bij het lage ledikant. Ze zei niets, ze aaide een beetje over mijn haar en pulkte zenuwachtig aan de deken. Ik richtte mij op en zag haar hele gezicht overstroomd met tranen. Ik pakte haar met beide handen beet, begroef mijn gezicht in haar jurk, tussen haar borsten en begon zonder een kik te geven te janken. Met haar harde vingers speelde ze met mijn oren. Toen ik eindelijk rustig werd stond ze op en zei door haar tranen heen: - ik wacht op de krant. Het zal er wel in staan wat we samen hebben gedaan.
Dat ‘wij samen’ deed mij opnieuw huilen, maar dit keer niet van angst of verdriet, ik werd warm van dankbaarheid en trots. Nooit in mijn leven meer heb ik mij zo onverwoestbaar en veilig gevoeld.
Kom er maar uit, zei ze en kleed je aan. En was je gezicht een beetje. Straks komen je zusters en je vader thuis. Ze zouden denken dat je wat mankeert.
Ik sprong als een veertje overeind, waste me onder de keukenkraan, kleedde me aan en toen ik de kamer weer binnen kwam en we elkaar aankeken begonnen we allebei een beetje dwaas te lachen, een beetje zenuwachtig te lachen, eerst zachtjes, maar toen heviger en luider en toen als eerste mijn vader thuis kwam kregen we de slappe lach, die pas overging, toen mijn moeder zag dat vader het avondblad in zijn hand had.
Zal ik koffie voor je inschenken, vroeg moeder aan vader en duwde hem neer in zijn stoel. Ze lei haar arm om zijn schouder en zei: toe, zoek eens op, en vader bekeek de voorpagina, maar daar stond niets op, maar onder Stadsnieuws op de binnenpagi- | |
| |
na zag moeder de kop: Vandalisme.
Ze trok de krant uit vaders handen, maar die liet haar niet los en ze scheurde.
Leg 'r dan op tafel zei moeder. En plotseling stond ik tussen hen in en moeder zei: - lees het nou toch eens voor.
Maar vader lei de vinger op zijn lippen en keek verschrikt naar de kamerdeur of die wel gesloten was.
Jongen pak de schaar even uit het laadje, zei moeder. Ik trok de keukenla open en overhandigde moeder de schaar. Ze knipte het bericht uit de krant.
Haal een punaise, zei ze, ook in de la. Ik bracht het doosje punaises en ze prikte het berichtje boven de schoorsteen, naast de spiegel. Het heeft er jaren gehangen.
|
|