Het kind staarde in de aangewezen richting, en werd ten laatste den naderenden man gewaar, waarop het de handjes begon te klappen, en te huppelen op den arm zijner moeder.
Eenige oogenblikken daarna stapte de man de stoep op, en kuste eerst de vrouw en dan het kind, dat hij daarna op zijn rechterarm nam.
‘Die koorn is prachtig, Annie; en wij zullen een heerlijken oogst hebben. Naar mijne schatting moet er minstens achthonderd mud zijn, als het uitgedorscht is.’
‘Nu, gij verdient het ook Piet,’ antwoordde de vrouw; ‘jij hebt zoo gearbeid en u zooveel zorgen gegeven, dat ik soms vreesde dat gij ziek zoudt worden, en dat was toch niet noodig, want zelfs al was het koorn niet zoo goed, zouden wij toch, Goddank, niet vrees voor de toekomst behoeven te hebben, zooals zoovele anderen.’
‘Ja, vrouw, dat is waar, maar gij weet dat ik er niet van houd om op uw kapitaal te teren. Dat moet blijven voor onze kinderen. Het is mijn plicht te zorgen dat er genoeg verdiend wordt om den pot aan de kook te houden, en nog iets extra's voor een slechten dag.’
De vrouw sloeg liefderijk den arm om den hals van haar echtgenoot, en zeide: