Makkers en rakkers
(ca. 1940)–Nel Ooievaar– Auteursrecht onbekend
[pagina 2]
| |
[pagina 3]
| |
Een mus is een brutaal beest, dat weet je wel. Zo'n mus zat eens boven op een olifant en probeerde hem te plagen. Maar een olifant heeft een dikke huid en hij voelde niet hoe de mus op zijn rug aan het hippen was. Het vogeltje ging op het puntje van zijn staart zitten en als de olifant zijn staart bewoog ging de mus fijn heen en weer. Toen hem dat begon te vervelen vloog hij naar zijn oor en ging daarin kwetteren. Dat kriebelde natuurlijk erg en de olifant schudde zo met zijn kop, dat het vogeltje viel, weer opvloog en precies bovenop zijn slurf terecht kwam. De olifant blies en de kleine lastpost vloog de lucht in. Hij was er nog lang duizelig van. | |
[pagina 4]
| |
[pagina 5]
| |
‘Beer’, zegt Sarina de Indische pop, ‘ga je mee wandelen’. ‘Het is nacht en iedereen in huis slaapt’ Beer en Sarina stappen op een stoel en klimmen in de dakgoot. De maan lacht hen vriendelijk toe en duizenden sterretjes verlichten de donkere nacht. Beer en Sarina kijken naar beneden. Wat een diepte! Sarina pakte met beide handjes de rand van de dakgoot. Het is stil buiten. Plotseling begint de torenklok te slaan en daar schrikken ze allebei van. ...... pats, daar valt een regendruppel op Sarina's hoofdje, nog één ...... en nog één. Nu is het uit met de pret. Vlug nemen ze elkaar bij de hand en klauteren terug naar hun kamertje, waar ze moe van de wandeling spoedig in slaap vallen. | |
[pagina 6]
| |
[pagina 7]
| |
In de vijver zwommen vader en moeder eend met hun vijf kindertjes. Eén van die kleine eendjes heette Kwek-Kwek en was vaak stout. Op een dag ging het een heel eind alleen zwemmen en weldra zag Kwek nergens zijn broertjes meer. Toen schrok het ondeugende eendje. Een meeuw vloog laag over het water. ‘Meeuw’ riep Kwek-Kwek ‘weet jij waar vader, moeder en de broertjes zijn?’. ‘Ben je verdwaald’, vroeg de meeuw, ‘wacht maar, ik zal ze zoeken’. Hij vloog weg en kwam even later terug. Ze spraken af, dat hij vooruit zou vliegen en het eendje hem achterna zou zwemmen. En zo kwam Kwek-Kwek weer thuis bij vader en moeder. Voor straf mocht het niet van de lekkere broodkruimpjes eten, die de kinderen in het water gooiden. | |
[pagina 8]
| |
[pagina 9]
| |
Heel ver hier vandaan, in een land waar altijd sneeuw en ijs is, woonden twee pinguins, Pinny en Ginny, die erg onvriendelijk tegen elkaar waren. Ze hadden eens gekibbeld en sindsdien was het uit met de vriendschap. Op een dag maakte Pinny een lange tocht door de bergen en zag op de terugweg Ginny strompelen. ‘Wat scheelt er aan’? ‘Ik ben gevallen en heb mijn poot bezeerd’, zei Ginny. Pinny nam vlug een rolletje verband en een doosje met zalf en begon de poot te verbinden. Nu kon Ginny weer lopen. ‘Wat ben je lief Pinny, zullen we weer vriendjes worden?’ ‘Ja hoor, voortaan doen we alles weer samen’. | |
[pagina 10]
| |
[pagina 11]
| |
Torretje gaat iedere morgen vroeg met zijn viool naar buiten om de bloemen te wekken. Hij speelt dan zacht zijn mooiste wijsjes. Gewekt door die aardige muziek, lachen de madelieven en boterbloemen Torretje toe. ‘Goeden morgen, wat ben jij vroeg op’, knikken ze. Alleen voor de slaapmutsjes speelt Torretje wat harder, want, o, die bloempjes slapen zo vast. Als ze wakker worden schudden ze hun kopjes en dan vallen hun puntige hoedjes naar beneden. Op een morgen, toen Torretje weer buiten kwam hoorde hij een krekel zingen. Geruisloos liep hij naar haar toe en speelde op zijn viool mee. Samen zongen en speelden ze, tot het zonnetje ging schijnen en alle bloempjes, ook de slaapmutsjes wakker waren. | |
[pagina 12]
| |
DRUKKERIJ J. VAN BOEKHOVEN, UTRECHT |
|