Spanhoek
(ca. 1959)–Coen Ooft– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 84]
| |
noemen. Wij zouden daarom als gevangenen binnen de afrastering opgesloten zijn, wanneer de stad geen uitgangen had. Uitgangen die ons voeren naar de buitenplaatsen en districten, waar de natuur verlossend lokt, slechts met dit aanbod: Stilte, rust en eenzaamheid waarin het rumoer verzinkt en waarin heel de wereld zinvol wordt. Neem nu maar zo'n uitgang. Het donkere, bijna drassige Saramaccakanaal, waarop je met een bootje afvaart. Afvaart langs de oude Awarradam, voorbij de kromming waar een eentonig treintje als een grijsaard langs sukkelt. Onlangs voeren wij ook af, tot aan de bocht die Langa'oekoe heet. En toen wij haast geen huizen meer zagen, wisten wij, dat wij er waren. Een onbestemde halte, die de naam van stilte of verafdoening zou mogen dragen. Want gans verstild lag heel de aarde, dof dromend in gepeins. Waar het mensenoog heenwaarde, hoe zoekend het ook staarde, niets zag men anders, dan een stille grijns afkomstig van elk ding dat leven in zich droeg. Het water in het grijs kanaal, het lag daar stil en omgebogen in de kromming bij de hoek. De spiegeling van rietstengels en halmen, bladeren en kokospalmen bracht enig leven in de rimpeltjes, die kleine zuchtjes winden in het water deden komen. De rest was rust, en onverzadigd dromen, toen het gebeurde: Zo uit de ademloze lucht een keer, streek walzend wiegend op het water neer, een stuifmeelgeel kapelle, die heel behoedzaam langzaamaan, weer schokkend schuif end in haar gaan, de zonnestraal, van deze stille stilte ging vertellen. En dit zo klein gebeuren, gaf aan dit dromend leven kleuren, die ik nog nergens mocht bespeuren in onze stad, in onze straat en zelden maar in het huis dat wij het onze noemen. Indien het zo niet was, dat dromen slechts als losse fantasiën komen...... zou van toen af willen, dat heel die stilte ging verstillen tot levenslange dromenis, waarin voortdurend onze ziel - die zo rumoerig is - verreining vond en lafenis. |
|