Het liedje uit het Paradijs.
Heel, heel vroeger, bestond het Paradijs. Dat is een tuin, waarin alle mensen en dieren en planten en alles heel gelukkig moet zijn.
‘En nu moet je eens goed opletten,’ zei de boswachter tot zijn neefje Frits. ‘Hier in het bos woont een gele vogel en dat is de wielewaal, en dat is nu eigenlijk een paradijsvogel.’
‘Och, oom is het heus en hoe weten de mensen dat?’ vroeg Frits. ‘Dat kun je horen’ zei Oom. ‘De vogel heeft vroeger een liedje gekend en dat is hij vergeten. Alleen de eerste twee regels zingt hij telkens goed, maar de volgende twee die kan hij maar niet terugvinden. Daarom zwerft de wielewaal altijd in stille donkergroene bossen, want hij hoops steeds, dat die andere regels hem eens te binnen schieten.’ ‘En dan, Oom!’ vroeg Frits. ‘Wel,’ zei Oom weer. ‘Dan is hij ineens terug in het paradijs en met hem alle wielewalen.’
‘Tjonge,’ zei Frits, ‘ik zal ook eens verzinnen, want misschien vind ik het wel.’
Toen Oom het bos in was en Frits weer alleen lag op het balcon, onder zijn deken, want hij was hier voor zijn gezondheid buiten zie je, toen duurde het niet lang of daar kwam al een wielewaal. Hij was goudgeel. Op een tak dicht boven Frits floot de vogel twee regels en toen keek hij of die slaper daar soms