Tot zijn laatste levensogenblik dacht de oude Brandenburg, mijn zoon wordt nog eens het hoofd van de staat en dan wordt het goed. Voor zijn dood nam hij afscheid van zijn zoon en ook toen was zijn bewondering nog bijna eerbied.
Vele jaren daarna gebeurde het op een regenachtige middag, dat de oude huishoudster een brief onder de deur geschoven vond en daardoor kwam er een grote verandering in haar leven.
In de brief stond: Leg vanavond klokslag 10 uur duizend gulden neer in de achtertuin bij het hek. Als je het niet doet, verbranden we je levend, want je bent een heks! - Bevend van angst zat het vrouwtje die avond alleen in haar huisje. Wat moest ze beginnen. Als ze naar buiten ging, om bij de veldwachter hulp te vragen, werd ze misschien meteen al aangevallen. Maar als ze vóór 10 uur het geld niet had neergelegd, zouden de rovers het huis in brand steken. Och, och, wat een tijden beleefde ze en hoe wisten die bandieten, dat hier nog geld was. Onverwacht kwam er redding. Ze hoorde een auto stilhouden voor het huis en om het gordijn ziende, zag ze hoe de veldwachter uitstapte en wees, terwijl hij zei: ‘Hier is het, mijnheer!’ Even daarna was de geleerde heer Brandenburg binnen. Hij kwam, om te spreken over zijn vader en informeerde al spoedig naar diens nalatenschap. De oude huishoudster verzekerde, dat mijnheer reeds alles bezat, wat zijn vader had toebehoord en vertelde dan in één adem van de dreigbrief, die ze had ontvangen.
‘Wees maar gerust,’ zeide Brandenburg, ‘want als er een auto voor de deur staat, durven de rovers zeker niet te komen!’
Zo was het ook. Er gebeurde niets die avond, behalve, dat Brandenburg had vernomen, dat de oude huishoudster een grote som geld verborgen hield. Hij raadde haar aan het geld naar een Bank te brengen en ook naar een andere stad te verhuizen, zodat nie-