Willem Oltmans in gesprek met Desi Bouterse
(1984)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 99]
| |
Post ScriptumTot 1983 had ik nauwelijks journalistieke belangstelling voor Suriname. Wat inwonertal betreft is het land tenslotte niet meer dan een soort Latijns-Amerikaans Liechtenstein, vergelijkbaar met dat van Haarlem en omstreken. Dit neemt echter niet weg dat Suriname in de late jaren zeventig geleidelijk aan meer aandacht kreeg, ook omdat het steeds onrustiger werd in deze regio. Moord en doodslag in Midden-Amerika staan jaar in jaar uit in de aandacht van de wereldpers. Onlangs nog zond Ronald Reagan zesduizend zwaar bewapende mariniers naar een ander ministaatje in dit gebied, Grenada, ook omdat premier Maurice Bishop aldaar bezig was werkelijk iets voor de mensen van het eiland te bereiken. Het experiment op Grenada, gesteund door Cuba, mocht van Washington vooral niet slagen, vanwege de mogelijkheid dat de ‘brand’ naar andere Caraïbische eilanden zou overslaan, zoals Dominica, St. Vincent, St. Lucia en de rest. Suriname begon de aandacht te trekken ná de militaire omwenteling van 1980. Ik was er eenmaal geweest, in 1978, om een ontwikkelingsproject bij de Corantijnrivier te bezoeken en een gedeelte van het staatsbezoek van koningin Juliana en prins Bernhard bij te wonen. Na het gênante schouwspel op de televisie, waarbij een aantal journalisten meende het recht te hebben de ambassadeur van Suriname op een inquisitoriale toon naar de gebeurtenissen van 8 en 9 december 1982 te ondervragen, besloot ik zelf de situatie in Paramaribo nader onder de loupe te nemen. Na ruim dertig jaar van journalistieke ervaring, vooral ook in ontwikkelingslanden, herinnerde ik me bovendien, de geschiedenis en het drama Sukarno-Nederland. Was in Suriname iets soortgelijks aan de hand als ik in de jaren vijftig en zestig in Indonesië van nabij had meegemaakt? Weliswaar had het voormalige moederland na een mislukte oorlog de souvereiniteit van de Indische archipel aan Sukarno moeten overdragen, maar het paternalistische denken en beleren met het typisch Nederlandse wijsvingertje was daarmee niet opgehouden, al was het maar door de Papoea's van de Indische boedel te scheiden. Intussen werd de niet verwerkte wrok over het verlies van het rijk ‘dat zich slingerde om de evenaar’ bij voorkeur op de ‘schurk’ Sukarno afgereageerd. Bovendien bleef Den Haag lange tijd inspelen op die Indonesiërs, die de schok van de onafhankelijkheid zelf moeilijk konden verteren. Dit laatste vooral, omdat de handlangers van de voormalige koloniale machthebbers hun geprivilegieerde posities geleidelijk aan verloren zagen gaan. | |
[pagina 100]
| |
Speelde zich in Suriname, zij het op kleinere schaal, iets dergelijks af? Jawaharlal Nehru zei eens, dat een dekolonisatieproces niet betekende, dat simpel de portretten aan de muur werden verwisseld. Er kwam meer bij kijken. Desi Bouterse reageerde op Nehru's uitspraak met de opmerking: ‘Hier was het nog eenvoudiger. Het portret van de laatste koloniale gouverneur kon rustig blijven hangen, want dezelfde mijnheer werd de eerste president van de Republiek Suriname.’ En met de heer Ferrier bleef de overgrote meerderheid van de traditionele koekverdelers eveneens zitten. Thans zaaien dezelfde, inmiddels uitgeweken heren onrust in Nederland en inspireren heethoofden om het meubilair in de Surinaamse ambassade kort en klein te slaan. Mohammed Hatta wees mij er indertijd op, hoe Yomo Kenyatta, eens vogelvrij verklaard, onmiddellijk na de overdracht van de souvereiniteit door diezelfde Britten naar de koningin werd gebracht. Nehru, vijftien jaar lang een gevangene, ging naar Buckingham Palace. Patrice Lumumba naar paleis Laeken. Maar Sukarno, naast koningin Juliana, op het balkon van het paleis op de Dam was voor de Nederlandse psyche geen haalbare kaart. We zijn miserabele verliezers. Wij reageren het verlies van verloren gegane posities af op de werkelijke bevrijders van de koloniale gebieden onder een stortvloed van onware en redeloze beschuldigingen. Sukarno's grootste verdienste was het bestendigen van de eenheid van Indonesië. Bouterse is met iets dergelijks bezig, maar er zijn hele volksstammen, die dit niet begrijpen, niet zien, en niet willen begrijpen en niet willen zien. Na de overdracht van de souvereiniteit aan Indonesië werd rond het Binnenhof geleuterd: ‘We willen wel met Indonesië praten, maar niet met Sukarno.’ Verdragen werden opgezegd. Volmaakt onnodig verlieten duizenden Nederlandse ontwikkelingsexperts de archipel. Ook de klm werd eruit gesmeten. Diplomatieke betrekkingen werden opgeschort. Van onze onsportieve, bekrompen domheid zouden slechts de Verenigde Staten, Japan, de Bondsrepubliek en andere landen profiteren. Nederland zit dan ook anno 1984 in de achterste koets in Indonesië. Inderdaad zou mij in 1983 blijken, dat het desastreuze gedrag van eertijds in Indonesië zich in Suriname herhaalde. Opnieuw werd met de voormalige koloniale elite samengespannen tegen de revolutionaire leiding van het land. Het beeld, dat men vijfduizend kilometer verderop van Desi Bouterse had, strookte in geen enkel opzicht met de werkelijkheid. Terwijl hij hier doorgaat voor een bloeddorstige dictator, is Bouterse in werkelijkheid een rustige ‘team’-speler, die | |
[pagina 101]
| |
nooit over één nacht ijs gaat, die gevaarlijk lang tot het laatste moment wacht met het nemen van een cruciale beslissing, juist om een zo breed mogelijke consensus te kunnen bereiken; die over de meest belastende bewijzen jegens zijn politieke tegenstanders beschikt, maar deze niet uitspeelt of publiceert om verdere polarisatie tussen Surinamers onderling tegen te gaan. Misschien had ik toch met de fraters die een rol in zijn jeugd speelden, moeten gaan praten, zoals Bouterse me aanraadde. Want de man is iemand, die op onverklaarbare wijze schijnt vast te houden aan het gezegde: ‘Al gaat de leugen nog zo snel de waarheid achterhaalt haar wel.’ Het lijkt een tactiek waar ook Sital en anderen tegen zijn, waarbij de leider zich veel nodeloze tegenwind op de hals haalt. Bouterse blijft er op tal van punten het zwijgen toe doen, omdat hij zeker is van zichzelf en weet, dat hij van zaken beschuldigd wordt die onwaar zijn. Maar intussen opereert zijn oppositie in een vacuüm en weet de vijandigheid tegen zijn regime zowel binnen als buiten Suriname effectief te organiseren, zoals ook nu weer de stakingen van eind 1983 en begin 1984 bewijzen. Centraal staat nog steeds de december-affaire van 1982. Zoals ook later vanuit Washington werd toegegeven, was de cia in die tijd intensief bezig in Surinaams water te vissen. De Amerikaanse inlichtingendienst werd daarbij willig geholpen door aperte naïevelingen als Horb en Chin A Sen. Er werd samengespannen om niet alleen het regime, maar ook Bouterse zelf om zeep te brengen. Lyndon B. Johnson noemde de cia niet voor niets de ‘goddamn murder incorporated...’. Legerleider Bouterse heeft onder deze omstandigheden na een aantal malen geprobeerd te hebben de subversieve activiteiten via overleg en overreding te bestrijden, inderdaad laten schieten. Hij stemde erin toe te doden voor hij zelf zou worden gedood. Dit leidde tot een incident waarbij mogelijk onschuldige slachtoffers vielen. Dat wordt door alle partijen betreurd. Maar noem mij één Derde Wereld-land waar tijdens het dekolonisatieproces of het op eigen benen leren staan, geen slachtoffers vielen. Zelfs het jongste Amerikaanse coupje in Grenada eiste aanzienlijk meer mensenlevens. Namen als Korea, Vietnam, India, Pakistan, Katanga, Biafra, noem maar op, zijn in dit opzicht meer dan berucht geworden. Er zijn vele miljoenen slachtoffers gevallen, om niet te spreken over de vijfhonderdduizend doden in Indonesië, nadat de door de cia gesteunde generaal Suharto hoogverraad pleegde. Ook Indonesië telde twintig jaar na de bevrijding nog altijd ‘ancien régime’-figuren die Sukarno niet konden bijbenen, zoals de Sultan van Pontianak en consorten. Velen weken ins- | |
[pagina 102]
| |
gelijks naar Nederland uit. Opstandige kolonels op Sumatra en Sulawesi, opnieuw gesteund door de cia, ontketenden oorlogen tegen Sukarno. Er werden vijf, door de cia mede georganiseerde, aanslagen op het leven van Sukarno gepleegd. Het vast cia-scenario bestaat uit een wig te helpen drijven tussen de progressieve krachten van de ontwikkelingslanden, die een eigen weg proberen uit te stippelen. Een ander geijkt patroon is de strijdkrachten te splijten: Sukarno en Suharto vliegen elkaar in de haren, en Bouterse en Horb of, zoals op Grenada, Bishop en Austin, terwijl deze lijst ongelimiteerd zou kunnen worden uitgebreid. Direct na de coup van 1965 begon Suharto een massaslachting onder Sukarno-aanhangers, die en passant voor communisten werden versleten. Nederland, dat nooit de nederlaag tegen Sukarno had kunnen verkroppen, haastte zich Suharto breeduit het hof te maken. Koningin Juliana werd op staatsbezoek gezonden om meer prestige te verlenen aan de rechtse massamoordenaars. Daarom signaleerde ik ook in een artikel in De Volkskrant van 15 juni 1983 dat de Haagse verontwaardiging en chantagemethoden volgend op de vijftien doden in Suriname een zielige, oneerlijke en huichelachtige indruk maakten. Want ná de half miljoen doden in Indonesië van 1965-1966 haastte Nederland zich te helpen de ontwikkelingshulp voor Indonesië verhonderdvoudigd te krijgen. Nederland aanvaardde het voorzitterschap van de zogenaamde iggi-club van Westerse landen, die het regime-Suharto niet alleen al bijna twintig jaar financieren, maar daarmee tegelijk de mensenrechten met voeten tredende vijanden van het Indonesische volk in het zadel te houden. Je moet maar het lef hebben om tegen deze achtergronden op Bouterse te kankeren. Terwijl Juliana en Bernhard de Borobúdur bezichtigden, zaten er tienduizenden Indonesische patriotten vast in concentratiekampen, zoals op het eiland Buru. Zelfs vandaag de dag vallen ieder jaar duizenden Indonesiërs ten slachtoffer aan de paramilitaire eenheden van Suharto, die de twijfelachtige naam van ‘doodscommando's’ dragen. Minister Van den Broek protesteert voor zijn Hollandse fatsoen met zijn lippen tegen deze moordpartijen tijdens een bezoek aan Jakarta, maar uiteraard zal niemand zich in het in zedenprekend Den Haag in het hoofd halen de miljarden ontwikkelingshulp aan mijnheer Suharto en de zijnen op te schorten. Dergelijke maatregelen bewaren we voor het nagenoeg weerloze Surinaamse volk en zijn leiders. Desi Bouterse had uiteraard gelijk, toen hij ergens tijdens deze gesprekken opmerkte, dat ware de Surinaamse revolutie rechts of ultra-rechts, of desnoods door de cia gesteund ge- | |
[pagina 103]
| |
weest, Nederland en alle andere rijke geldschieters haantje de voorste zouden zijn geweest om het regime op alle denkbare manieren te hulp te komen. Het probleem is bovendien - en ik wil niet zelf in een paternalistische benadering vervallen - dat de Surinaamse samenleving een sterk dorps karakter draagt. Zelden heb ik een plaats bezocht waar zo onbedaarlijk wordt geroddeld als in Paramaribo. Het ene moment hebben Braziliaanse parachutisten zich in het Zuiden genesteld, het andere moment zijn er vreemde hefschroefvliegtuigen gesignaleerd. Iedereen borduurt op het verzonnen thema verder en uiteindelijk is er van een mug een olifant gemaakt. De Surinaamse samenleving is grosso modo onkundig van wat er zich over de jaren heen in andere delen van de wereld op het gebied van spionnage en clandestiene operaties van inlichtingendiensten heeft afgespeeld. Surinamers zijn onschuldig en groen op dit gebied, wat hen tot eer strekt maar wat tezelfdertijd een handicap is, omdat men van A tot Z moet gaan uitleggen welke intriges er tegen Suriname en de leiding van de staat spelen. Desi Bouterse heeft hier eigenlijk à contrecoeur in onze gesprekken iets over gezegd om de naïeviteit van Horb, Chin A Sen & Co ten aanzien van de gleufhoeden in Washington enigszins aan te stippen. Badrissein Sital zit natuurlijk niet voor niets zijn licht op te steken in Havana, om na te gaan welke methoden Washington de afgelopen vijfentwintig jaar heeft gevolgd om de legitieme Cubaanse revolutie met man en macht te frustreren en liefst ongedaan te maken, tot en met het zenden van vergiftigde sigaren naar Fidel Castro toe. Gesteld kan worden, dat de regering-Lubbers in dit opzicht remmend op nieuwe avonturen van Washington in Suriname heeft gewerkt. Dit is vooral ook te danken aan de rol die ambassadeur J.B. Hoekman en zijn staf de afgelopen jaren hebben gespeeld. Deze pur-sang diplomaat heeft mij verzocht nu geen mededelingen te doen. Misschien kom ik hier in een volgende druk aan toe. In tegenstelling tot de diplomatie heeft de Nederlandse journalistiek zich wat Suriname betreft van haar donkerste zijde laten zien. In sommige gevallen moet de rol van de pers als onbehoorlijk worden omschreven. Voor een deel heeft de regering in Paramaribo deze situatie aan zichzelf te danken. Was Dick de Bie als voorlichter een zwakke, nonchalante broeder, sergeant-majoor Doedel, die momenteel het voorlichtingsapparaat leidt, is uiteraard een totale amateur. Het is onverantwoordelijk om op die wijze met de public relations van een staat om te springen. Dit smeekt om ernstige moeilijkheden, die zich dan ook onafgebroken voordoen. De scha- | |
[pagina 104]
| |
de die hierdoor aan Suriname wordt berokkend, is onmetelijk. Intussen wordt de burger in Nederland zowel door de serieuze als de semi-serieuze pers, bijvoorbeeld de NRC/Handelsblad en het Algemeen Dagblad, constant in de maling genomen wat Suriname betreft om van de rest, de niet-serieuze media, radio en televisie maar niet te spreken. Op de burelen van bijvoorbeeld de NRC/Handelsblad woedt al enkele jaren een guerrilla tussen de redacteuren Schumacher en Van Klaveren, die beiden Suriname behandelen. Daardoorheen speelt bijvoorbeeld ook nog de chef van de buitenlandredactie, Nieuwenhuis - wel de miskoop van de eeuw genoemd en door André Spoor in een zwak moment aangetrokken -, zijn eigen twijfelachtige spelletjes. Als sporadische medewerker van de kwaliteitskrant par excellence kan je dan onder meer het volgende overkomen. In april 1983 zond ik vanuit Paramaribo een interview met Desi Bouterse naar de NRC/Handelsblad. Men legde het terzijde, ondermeer omdat ik niet voldoende onbeschofte vragen had gesteld. Daarop verwerkte ik dus opzettelijk enkele ‘kritische vragen’ in de tekst als: ‘Maar zit u dan niet in de zak van het Cubaanse socialisme?’ Antwoord van Bouterse: ‘Ik ben hatelijke, zogenaamde kritische vragen van journalisten gewend, dus ik zal aan uw onaangename vraagstelling voorbij gaan.’ Ik wist zelf na urenlange gesprekken met de bevelhebber uitstekend dat Bouterse niet in de zakken van Cuba, de ussr, of wie dan ook zat, maar hoe daarvan de redactie, laat staan de lezers in Nederland te overtuigen? Bouterse zou dit overigens zelf doen, toen hij een half jaar later de Cubaanse ambassadeur vroeg het land te verlaten. Nadat ik dus de indruk had gewekt bij herhaling met Bouterse in de clinch te zijn gegaan, werd mijn gesprek geloofwaardig bevonden en op 30 april door NRC/Handelsblad gepubliceerd: het enige wat nodig was geweest om Bouterse in Nederland ongecensureerd aan het woord te laten was er twee kleine zogenaamde botsinkjes in te verweven. Een ander voorbeeld. Ik bepaal me tot de NRC/Handelsblad omdat het elders alleen maar erger is. Op 18 juni 1983 landde ik op Schiphol samen met Ingrid Bouterse, reden voor De Telegraaf dit op de voorpagina te vermelden uiteraard vergezeld van een poging mij verdacht te maken. Spoor en Sampiemon van de hoofdredactie zonden daags hierop Peter Schumacher naar mij voor een interview over de toestand in Suriname. Schumacher schreef een zeskoloms artikel. Nieuwenhuis kwam tussenbeide en schrapte driekwart van de tekst. Schumacher, collegiaal als hij is, waarschuwde mij en ik | |
[pagina 105]
| |
kon mijn interview op tijd in zijn geheel terugnemen. Nadat Spoor en Sampiemon weer op de hoofdredactie waren teruggekeerd, kon ik voldoende invloed mobiliseren om alsnog op 24 juni 1983 het interview in zijn geheel in de NRC/Handelsblad gepubliceerd te krijgen. Dit zijn dan de manieren van de heren journalisten onder elkaar, die van de genoemde serieuze krant inbegrepen. De lezer heeft uit de gesprekken met legerleider Bouterse ook kunnen vernemen hoe Horb, gesouffleerd door de cia, heilig geloofde dat Sital in 1982 niet minder dan tweehonderd Surinaamse militairen voor training naar het links Nicaragua zou hebben gezonden. Nu Sital momenteel in Havana verblijft voor tijdelijke studiedoeleinden, duiken nieuwe door de cia geïnspireerde fantastische verhalen in de serieuze en semi-serieuze pers op. Van Klaveren meldde bijvoorbeeld op 9 januari 1984 in NRC/Handelsblad - en nog wel op de gezaghebbende hoofdredactionele pagina - dat volgens Chin A Sen, die samen met Horb op de cia-foto's staat, er nog altijd ongeveer honderdvijftig Cubanen in Suriname waren. Bouterse zou met de uitwijzing van de Cubanen slechts een schijnbeweging hebben gemaakt. Bovendien zou Sital op Cuba Surinaamse kaders opleiden, die snel in Suriname zouden kunnen worden ingezet. Bagijn meldde in het Algemeen Dagblad, een krant die op een andere verdieping in hetzelfde gebouw als de NRC/Handelsblad in elkaar wordt gezet, reeds op 27 december 1983 dat Sital honderdvijftig tot tweehonderd Surinamers op Cuba opleidde om als guerrillamacht naar Suriname te kunnen worden gezonden om ‘tegenstander’ Bouterse uit te schakelen. De tweehonderd Surinamers van Horb in Nicaragua duiken weer in andere vermommingen op, en zelfs iemand met alleen lagere schoolopleiding zou kunnen uitkienen waar dit soort dubieuze berichten vandaan komen. Maar zo niet de redacteuren van de NRC/Handelsblad of het Algemeen Dagblad, om van andere schuinsmarcheerders maar niet te spreken. Op 7 januari 1984 zegt Badrissein Sital in een interview dat ik met hem voor de Haagse Post in Havana maakte: ‘Althans voor mij is bevelhebber Bouterse de juiste man om de juiste beslissing te nemen op het juiste moment.’ Verder: ‘Ik ga zeker terug. Ik ben geen Cubaan. Ik ben Surinamer in hart en nieren. De omstandigheden hebben gemaakt, dat ik nu hier moet zijn. Gelet op de situatie in de Surinaamse leiding is het gewoon wenselijk dat de persoon van Sital er even buiten is. We kunnen en moeten niet teveel polariseren. We moeten precies weten welk gewicht de revolutie kan dragen op welk moment. Cuba zie ik als een vriend. Cuba kan een belangrijke | |
[pagina 106]
| |
pool zijn om de Surinaamse revolutie te helpen ondersteunen. Dat heeft Cuba ook steeds gedaan. Ik heb nooit gemerkt, en zeker niet ten aanzien van Cuba, dat socialistische landen zich in onze revolutie mengden. Cuba heeft nooit met betrekking tot interne kwesties van Suriname een woord gezegd, laat staan enige condities gesteld, zoals andere landen dit doen en hebben gedaan. Cuba heeft zich altijd afzijdig gehouden. Cuba heeft uitsluitend beantwoord aan bepaalde verzoeken en overeenkomsten, waarover met Suriname overeenstemming was bereikt.’ Saillant detail is dat, toen ik de NRC/Handelsblad vanuit Havana telegrafeerde een diepgaand interview met Sital te hebben gemaakt, Nieuwenhuis terugseinde dat André Spoor ook in Havana was geweest en er van de zijde van de redactie daarom niet opnieuw belangstelling was voor informatie uit dat land afkomstig. Geen wonder, want hoe zou de heer Van Klaveren zijn onzin over Cuba en Suriname op de opiniepagina hebben kunnen spuien, wanneer Sital zelf in de NRC/Handelsblad, hetzij via Spoor, hetzij via mij aan het woord zou zijn geweest? Dit genre wildeweg en kant-noch-wal beleid van de zijde van gezaghebbende media in het lieve vaderland heeft vele consequenties. Om te beginnen bereikt veel van het verspreide gif - bijvoorbeeld via Radio Nederland Wereldomroep - ten onrechte ook de toch al in enige verwarring verkerende bevolking van Suriname. Wanneer dan de serieuze en semiserieuze bladen de grenzen van de objectieve waarneming als omschreven overschrijden, waar blijven we dan, wanneer de rest van de pers er een commercie van maakt door er maar op los te publiceren? Is het te verwonderen, dat in landen als de Verenigde Staten en Nederland het vertrouwen van het grote publiek in de media steeds verder daalt? En voorzover verzinsels en leugens de publieke opninie vormen en beïnvloeden zullen de politici, die zich toch al uit hoofde van hun beroep als weerhanen gedragen, zich opportunistisch bij het algemeen heersende beeld aansluiten. En in deze deplorabele toestand wordt in laatste instantie de overheid zelf tegen beter weten in met handen en voeten gebonden. Op haar beurt zal zij rekening moeten houden met de verhoudingen in het parlement. Hoe kan het anders, dat uit de vicieuze cirkel van deze collectieve waanzin een beleid voortkomt dat als een tang op een varken slaat? De journalist, die weigert het bedriegelijke spel mee te spelen, zal zich gesterkt weten door het feit dat er ondanks de satellietverbindingen en telecommunicatiemiddelen van de twintigste eeuw er in wezen niets nieuws onder de zon is. Hij | |
[pagina 107]
| |
herinnert zich de woorden van een andere eenling, Multatuli, die in de Max Havelaar reeds een eeuw geleden schreef, dat de regering van Nederlands-Indië bij voorkeur haar meesters in het moederland berichtte dat alles naar wens ging in de koloniën overzee. ‘De residenten melden dit gaarne aan de Regering. De assistent-residenten, die zelf van hun controleurs bijna niet dan gunstige berichten ontvangen, zenden ook op hun beurt liefst geen onaangename tijdingen aan de residenten. Hieruit wordt in de officiële en schriftelijke behandeling der zaken een gekunsteld optimismus geboren, in tegenspraak niet alleen met de waarheid, maar ook met de eigen mening van die optimisten zelf, zodra zij dezelfde zaken mondeling behandelen, en - nog vreemder! - dikwijls zelfs in tegenspraak met hun eigen geschreven berichten.’ Multatuli besloot de passage aldus: ‘Kortom, de officiële berichten van de beambten aan het Gouvernement, en dus ook de daarop gegronde rapporten aan de Regering in 't moederland, zijn voor het grootste en belangrijkste gedeelte: onwaar.’Ga naar voetnoot* Naties en volkeren zijn door de geschiedenis heen het slachtoffer geweest van onwetendheid en gebrek aan betrouwbare informatie. Multatuli kon zijn inzichten over wat er in Indië speelde noch op de telex zetten noch in een praatprogramma als Het Capitool ventileren. Middels een bevriende relatie was het Multatuli mogelijk van de Max Havelaar een eerste druk van enkele tientallen exemplaren te laten verschijnen. Honderd jaar later is zijn hartekreet over het kolonialisme in Azië in tientallen landen over de hele wereld vertaald. Tegenwoordig beschikt de mensheid over de modernst denkbare communicatiemiddelen. Zij worden echter in handen gespeeld van een winstmakende commercie in plaats van dat werkelijke informatie, die de concrete feiten over de andere zijde van de wereld weer zou geven, ter beschikking komt, van zowel regeerders en politici, als van het publiek in de brede zin des woords. Anticommunisme, antikapitalisme, haat en nijd, rijkdom en armoede, rassen en ideologie, alles wordt tegen elkaar uitgespeeld, waardoor in vele gevallen een staat van verstandsverbijstering optreedt die ertoe bijdraagt, dat de mensheid permanent aan de rand van de fatale afgrond leeft. Wanneer dan ook nog de media en journalisten, in plaats van zich in een positie te plaatsen van ‘bemiddelaar’ bij het zoeken naar oplossingen, uit overwegingen van winstbejag en sensatiezucht aan alle kanten gevoelens menen te moeten opzwepen, waar of niet waar, dan is het hek van de dam en zien we | |
[pagina 108]
| |
alom in de wereld de meest verschrikkelijke botsingen plaatsvinden. Botsingen, die in de eerste plaats voortvloeien uit het feit, dat men de ander niet kent en niet weet wat hij werkelijk wil of betoogt. Althans in deze geest kwam dit verslag tot stand.
Amsterdam, 15 januari 1984 |
|