Den vaderland getrouwe. Uit het dagboek van een journalist
(1973)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 601]
| |
NawoordWij, in het Westen, hebben de afgelopen tien eeuwen van leven op deze planeet beschouwd als onze geschiedenis, als het verhaal van de beschaafde en ontwikkelde landen. De rest van de mensheid bungelde er los en onsamenhangend als een soort buitenprovincies en wingewesten omheen. De kern, het centrum van de wereld lag hier in Europa en na Hirosjima en de val van Berlijn in Washington D.C. Wat werd geleerd en verteld over honderden miljoenen andere stervelingen is altijd overgekomen als ondergeschikt onderdeel van ons eigen verhaal. Dat belangrijke delen van de Derde Wereld - de term spreekt voor zichzelf - een eigen Athene hebben gekend is ons grotendeels ontgaan. Wat weten wij werkelijk van een Confucius, een Mo Tzu of Chuang Tzu die in Azië een invloed hebben gehad die onze Plato, Aristoteles en Socrates evenaart? Welk stempel hebben oosterse denkers en religieuzen op het sociale gedragspatroon of de cultuur van Azië gedrukt? De overgrote meerderheid van ons, westerse beschaafde bevolking, is niet veel verder gekomen dan het opmerken van Chinese spleetogen of Indonesische rijstepikkers als kenmerken van mensen die anders zijn. Zo weinig was men bekend met de rice-roots, de adat van het oude Indië, welke immers teruggrijpen op de beschaving van oude Javaanse en Sumatraanse rijken, op het hindoeïsme of de islam, dat leidinggevend Nederland ná 1945 geen kans zag een felle botsing met een land en volk waar wij eeuwen mee in vrij nauwe verbinding hadden gestaan te voorkomen.Ga naar eindnoot1. Hetzelfde nadelige gebrek aan kennis over het na-oorlogse Azië vertoonde zich helaas eveneens bij het merendeel van de pers, die de schokkende gebeurtenissen ten behoeve van het grote publiek moest begeleiden en begrijpelijk maken. Wanneer standaard geschiedenisboeken de jeugd een slappe gecensureerde patriottische pap blijven voorzetten, kan men nauwelijks verwachten, dat leiders van morgen meer naar waarheid of werkelijkheid zullen zijn geïnformeerd. De verantwoordelijke politici van na de Tweede Wereldoorlog wisten zelfs niet hoe zij het dekolonisatieproces in Indonesië ook maar halverwege tegemoet zouden treden. Op de wil naar vrijheid van het Indonesische volk kon men slechts éen antwoord bedenken: divisies zenden en schieten. Op de hele Haagse santenkraam is een zinsnede uit een toneelstuk van Somerset Maugham van toepassing, die een koloniale Britse diplomaat tegen een Egyptische politicus liet zeggen: ‘Wij zullen u de vrijheid geven, dat wil zeggen, vrijheid om “juist” te doen, maar geen vrijheid om “verkeerd” te doen.’ Wist men hier veel, dat de Javaan zeven manieren kent om ‘ja’ te zeggen! Volgens het in zwang zijnde kruidenierspatroon stonden Drees, Beel, Romme, Luns en wie dan ook erop, dat alles wat los en vast zat en betrekking had op de overdracht van de soevereiniteit over Indië, zwart op wit zou worden vastgesteld. Een voortreffelijk Indonesisch onderhandelaar als Mohammed Hatta heeft tevergeefs getracht iets van eigen methoden en tradities van onderhandelen en zakendoen bij de gesprekken met Nederland te injecteren. Letterlijk alles, en vooral de cen- | |
[pagina 602]
| |
tenkwesties, diende tot in detail te worden opgeschreven en ondertekend, en zoals Hatta mij later zei, de sfeer was reeds bij voorbaat gedoemd om tot vruchtbare of werkelijk positieve resultaten van samenwerking te kunnen komen. Altijd weer hebben onze staatslieden de Umwelt van elders naar eigen maatstaven en waarden afgedwongen, op basis van een uiterst beperkte en eenzijdig gepresenteerde voorkennis uit onze geschiedkundige informatiebronnen, waarbij in geval van de premiers Drees, Beel en De Quay bovendien moet worden geconstateerd, dat zij verzuimden op papier te laten vastleggen, wat de hoeksteen vormde van het beleid van de minister van Buitenlandse Zaken, Joseph Luns, tussen 1956 en 1962, namelijk de ‘concrete Amerikaanse toezeggingen’ om Nederland bij geval van een Indonesische aanval op Nieuw-Guinea militair te hulp te komen. Dat men aan diplomatieke Amerikaanse steun alleen niet genoeg had wist zelfs meneer Luns, omdat ook de chefs van staven hem bij herhaling hadden gewaarschuwd dat Nederland alléen de strijd niet zou kunnen voeren. Maar inmiddels is onomstotelijk komen vast te staan dat Washington zelfs de diplomatieke steun zeker niet schriftelijk aan Luns heeft toegezegd, terwijl de bewindsman de desbetreffende drie premiers, drie kabinetten, parlement en volk van Nederland omtrent die toezeggingen heeft voorgelogen. Daarom gaat hij zich thans te buiten aan geschiedvervalsing om te proberen zijn onwaarheden uit het verleden tijdig te redresseren. Willem Drees heeft Sukarno tot zijn dood toe geminacht. Hij had bovendien, ten gevolge van de onkunde en rampzalige besluiten van regeringen door hemzelf voorgezeten, iedere kans gemist om de president van Indonesië persoonlijk te leren kennen. Lord Attlee, zijn socialistische Britse collega, heeft mij tijdens een langdurig gesprek in New York omstandig uiteengezet, dat het voor hem onbegrijpelijk was, dat Nederland de vrijheidsheld van Indonesië niet ogenblikkelijk had erkend en naar Den Haag gehaald, zoals de Engelsen met alle overwinnaars van de vrijheid in hun eigen overzeese gebieden wél hadden gedaan. Hoe pijnlijk dus om dit te moeten constateren. Drees wist niet waarover hij sprak. Op een opmerking van een student, dat volgens kringen van het bedrijfsleven de president van Indonesië een beminnelijk man was, antwoordde de oud-premier onlangs nog: ‘Hitler was ook een uiterst beminnelijk man, die liet zich eveneens fotograferen met kleine kinderen, alleen geloof ik, dat Sukarno niet persoonlijk een barbaar was.’ Drees vervolgde: ‘Sukarno was er niet de man naar zijn woord te houden. Hij deed veel dingen zuiver uit opportunisme en moest bij alles het laatste woord hebben.’ Deze verbluffende onwaarheden werden in schijnbaar alle ernst hem bezoekende studenten in mei 1973 wijsgemaakt. Zo verloor Drees zich bijvoorbeeld in de discussie, dat het zijns inziens beter geweest ware wanneer men oostelijk en westelijk Nieuw-Guinea tot éen staat zou hebben samengevoegd. Alsof een Papoealeider zich zou uitspreken voor de afscheiding van de provincie Friesland van het Koninkrijk der Nederlanden! Het is weer hetzelfde symptoom van de wereld bezien vanuit het | |
[pagina 603]
| |
unieke centrum Den Haag, doorspekt met een rudimentair vleugje dominee Wawelaar-herkauwsel. Ik wil de heer Drees hier gaarne besparen, andere enormiteiten zijnerzijds verkondigd te herhalen, ook omdat hij later, schriftelijk, de studenten met klem verzocht toch vooral niets van het geklets te herhalen of te publiceren. Drees telefoneert iedere keer, wanneer hem de pin op de neus wordt gezet over Indonesië en Nieuw-Guinea, spoorslags met Luns, om de fabeltjes en leugens synchroon te houden. Dat zelfs hij niet begrijpt dat die vlieger niet eeuwig op kan gaan is verbijsterend. En wat Sukarno betreft, die heeft althans een ding in zijn leven beslist niet gedaan, en dat was knollen voor citroenen verkopen. Beel verkiest zijn gedachten en notities pas ná zijn staatsbegrafenis het licht te doen zien. Ook hij heeft Sukarno nooit ontmoet en ook hij heeft de meest ondeskundige, misdadige en rampzalige adviezen, die op de conduitestaat van een staatsman denkbaar zijn aan H.M. de Koningin gegeven. Dat de oorlogen tegen de republiek Indonesië van 1947 en 1948 waanzin waren weten wij nu allemaal. Maar Luns cum suis zag kans het koninkrijk via een aantal onhaalbare en onware kaarten in 1961-1962 nog eens in gewapend conflict met de republiek Indonesië te drijven. En die man zit thans dan aan de top van de navo! Drees, Beel, De Quay en Luns hebben van de jeugd van Nederland verlangd dat zij in onze tijd op Nieuw-Guinea, aan het andere einde van de wereld, een stuk land zouden verdedigen, dat geen enkel verband hield met het welzijn van het vaderland, laat staan met de belangen van de betrokken militairen zelf. ‘Een patriottische oorlog,’ waarschuwde Walter Lippman, ‘is een oorlog ter verdediging van het vaderland, de grond waar degenen die ervoor moeten vechten ook wonen.’ Wat de Fransen kwaadschiks in de Derde Wereld leerden, met name in Indo-China en Algerije, zouden Lyndon B. Johnson en Richard M. Nixon in Vietnam ondervinden. Geen leger ter wereld, noch de modernste bombardementsvloot, kon Aziatische boeren op blote voeten of in zwarte pyjama's ervan afhouden hun eigen lot te bepalen. Toch besloten onze leiders het er in Nieuw-Guinea nog maar eens op te wagen. Pagina na pagina verklaarde Luns in zijn herinneringen, hoeveel hij van Nederland hield - hij wijdde zelfs een hoofdstuk aan dit onderwerp - en hij verzekerde zijn lezers keer op keer dat hij in bloed en nieren een aartspatriot was. Maar diezelfde vaderlandgetrouwe Luns plaatste duizenden Nederlandse jongeren onder valse voorwendselen in de nauwelijks patriottische situatie, dat zij op Nieuw-Guinea moesten gaan vechten. En in vele tientallen gevallen verlangde hij dat zij hun leven gaven. Luns pleegde verraad aan zijn eigen beweerde patriottisme. F. Tichelman heeft eens gesteld, dat een werkelijk goed boek over ons imperialisme eigenlijk nog geschreven zou moeten worden. Drees en Luns hebben de hun believende tegeltjes over het kolonialisme gelicht, gelardeerd met historische onwaarheden om de eindjes aan elkaar geknoopt te krijgen. Oud-minister D.U. Stikker, zelf eens secretaris-generaal van de navo, lichtte een paar tegels, maar gaf later op de vara-televisie toe, er spijt van te hebben een en ander aangaande de Indonesische kwestie te hebben verdoezeld. Hij moet vandaag aan de | |
[pagina 604]
| |
dag nog altijd met zijn verborgenheden voor het voetlicht treden. Het halve geklets van meneer Schmelzer in zijn recentelijk verschenen memoires draagt nauwelijks tot meer concrete duidelijkheid bij, ook vanwege het weigeren van toestemming aan journalist Ammerlaan om een aantal ter zake doende en belangrijke gegevens in het Haagse boek der boeken te mogen verwerken. Romme, De Quay en Van Roijen schrijven maar liever helemaal geen herinneringen. En zou men op basis van zoveel ondeugdelijke onvolledige bronnen, vervalsingen, verdraaiingen, verzwijgsels en aperte onwaarheden de geschiedschrijving moeten blijven baseren? Na op 18 augustus 1973 een indringend en langdurig onderhoud te hebben gehad met Piet Dankert (pvda), voorzitter van de vaste Kamercommissie voor Buitenlandse Zaken uit het parlement, heb ik de stellige indruk, dat men thans in deze kring in meerderheid overtuigd is van de absolute noodzaak van een grondig onderzoek naar het Nieuw-Guinea-beleid. Hierbij zal ongetwijfeld naast bijzondere aandacht voor het gedrag van Luns in de affaire, het beleid van minstens drie opeenvolgende premiers en kabinetten onder de loep worden genomen. ‘Zij die pleiten voor een niet te vroeg publiceren van historische gegevens,’ waarschuwde John Kenneth Galbraith, ‘zijn gewoonlijk degenen, betrokken bij iets dat niet helemaal het daglicht kan velen.’Ga naar eindnoot2. Zo hebben wij gezien hoe in 1972 door Biesheuvel & Co. een verzoek aan en van de kamercommissie om een Nieuw-Guinea-onderzoek in te doen stellen rücksichtslos onder de tafel werd geveegd. Ook nu weer zullen zich ongetwijfeld stromingen en krachten blijven roeren om een vaststellen van de feiten, in een zo belangrijke zaak als een staat van verscherpt conflict met Indonesië, welke situatie twaalf jaar moest duren, te voorkomen. Laat staan dat men zou toestaan dat er een parlementaire enquête zou worden gehouden, zoals het Tweede-Kamerlid Van der Spek (psp) als enige volksvertegenwoordiger heeft geëist. Het doen horen van geschiedvervalsers onder ede lijkt in Den Haag bijkans een onmogelijkheid. Al hoewel ik van mening ben, dat alléen een benadering als van het Watergate-schandaal in Amerika het zuiverende effect zou sorteren dat hier gewenst en dringend noodzakelijk is. Bij het grote publiek behoeft men niet om steun te komen voor een historisch onderzoek naar een afgesloten episode uit de geschiedenis van het koninkrijk. Ook in Amerika bleek 70 percent van de publieke opinie overtuigd dat Nixon loog en gelogen had, maar, zoals E.G. Lachman in het nrc-Handelsblad meldde, nadat het senaatsonderzoek naar Watergate pas goed van de grond was gekomen verklaarden 70 percent van de Amerikanen zich tegen een voortzetting ervan. Men verlangde, dat de doofpot de doofpot in zou gaan.Ga naar eindnoot3. Hier in Nederland ging men toch ook ná het koffertjesschandaal van Luns weer over op de orde van de dag en de toto-uitslagen? Naast een beschamende onkunde en ongeïnformeerdheid van onze Haagse politieke haute volée heeft een andere specifiek Nederlandse karaktertrek ons beslissende parten gespeeld bij het drama in Indië. Men kolonialiseert inderdaad niet meer met het Evangelie in de hand, | |
[pagina 605]
| |
maar met een chequeboek liefst in dollars, in de zak. De bakens dienden verzet te worden, want de verdoolde Javaan uit de Max Havelaar zit nu dan zelf in een mig 21 en doorbreekt de geluidsbarrière. Nu worden necolim-Quislings met behulp van de cia en Washington onder de ‘inlanders’ geronseld, om daarna vast in het zadel te worden gesjord, opdat zij massaal met vele miljoenen uit Amerika, Japan of Nederland kunnen worden gefinancierd. Bij het moderne imperialisme pleegt men roof, plundering en uitbuiting van het nationale bezit van de ontwikkelingslanden bij volmacht. Zeker, de soevereiniteit en onafhankelijkheid worden openlijk erkend. Er worden ambassadeurs genoemd. Maar het zijn imperialistische ambassadeurs nieuwe stijl. Naast het vervullen van traditioneel ceremoniële taken bedrijven zij niet alleen actieve spionage, maar helpen zij het gezag van wettige regeringen bij wie zij werden geaccrediteerd te ondermijnen met behulp van de nieuwste elektronische apparatuur en cia-methoden. Zo worden thans op wereldschaal lokale verraders opgespoord - bij voorkeur generaals -, geselecteerd, indien mogelijk eerst naar Washington gezonden voor een spoedcursus in staatsgreepkunde, om daarna als president en staatshoofd plechtig te worden geïnstalleerd. Verraders van eigen bodem worden zodoende gemanipuleerd of gechanteerd om het werk te doen, dat vroeger door onderkoningen of gouverneurs-generaal uit de beschaafde wereld werd verricht. Suharto is een eclatant voorbeeld van een bij volmacht en op kosten van het westerse imperialisme regerende en een tegelijkertijd zijn volk terroriserende necolim-marionet, om welke reden ook onze ministers miljarden aan gelden van belastingbetalers in de zakken van Suharto en zijn asociale elitaire omgeving blijven stoppen. Om die reden ook liet men H.M. de Koningin opdraven om de Suharto's voor de ogen van het Indonesische volk te cajoleren in de hoop dat men zodoende het nul-komma-nul-prestige van de generaal bij het volk aan de hand van het keurige Nederlandse vorstenhuis nog wat zou kunnen opvijzelen.Ga naar eindnoot4. Intussen staat in de sterren geschreven dat zodanig kunstmatig aan de macht geholpen regimes, die hun mandaat niet uit de massa van het volk hebben verkregen, vroeg of laat zullen worden weggevaagd. De voorbeelden van China en Cuba liggen maar al te vers in ons geheugen. Ik ben er fel op tegen, dat Nederland via zijn bewindhebbers, door zou gaan met het financieren van asociale regimes als in Indonesië. In werkelijkheid vertegenwoordigt de generaalsjunta het Indonesische volk niet in de verste verten. Ons geld blijft de omverwerping van het gehate regime in Djakarta vertragen. In samenwerking met Amerika lenen wij ons er toe om de anti-communist Suharto aan de macht te houden, maar in werkelijkheid bedrijven wij opnieuw verraad aan het volk van Indië, omdat de huidige Indonesische machthebbers uitsluitend aan de wensen en het vuile spel der multinationale commerciële giganten tegemoetkomen, in plaats van dat de werkelijke belangen van de Indonesische massa oprecht worden behartigd of bevorderd. Het lijkt mij de hoogste tijd dat de jeugd van Nederland, werkende jongeren, studenten en militairen, meer en meer van zich doen horen, | |
[pagina 606]
| |
om het de regerende ambtenaren onmogelijk te maken, dit walgelijke en misdadige spel, zoals dit sedert 1965 onder druk van de Amerikanen in Indonesië wordt gespeeld, van eeuwigheid tot zaligheid zou worden voortgezet. Afgezien van het feit, dat op den duur met deze omkoperij en chantage precies het tegenovergestelde politieke resultaat zal worden bereikt, als aanvankelijk werd gewenst. De ontwikkelingslanden zullen in het jaar 2000, 4,5 miljard mensen tellen met een gemiddelde jaarlijkse consumptie van 300 dollar per persoon. De aarde zal dan driemaal zoveel armen als rijken tellen. De kloof tussen arm en rijk zal zich slechts verwijden. Men zal in het jaar 2000 op een planeet leven waar de arme landen 20 tot 30 maal minder van de overgebleven rijkdom of bodemschatten van de aarde zullen gebruiken dan de rijke club van naties, de bevoorrechten der aarde. Het financieren door de iggi-landen van Suharto helpt de kloof ook in Indonesië tussen arm en rijk verbreden. Terwijl wij enerzijds met onze nobele volksaard bij de Wereldbank boven aan de lijst staan van donorlanden - wij schenken 0,78 percent van ons bruto nationaal inkomen aan de Derde WereldGa naar eindnoot5. - zijn wij anderzijds medeplichtig aan de corrupte, maatschappijverziekende toestanden in Indonesië. Ik voel mij journalist in traditionele zin, de ouderwetse reporter, die alléen op pad gaat en zich concentreert op het ontdekken en uitrafelen van informatie, die nog nergens voorhanden is. Ontdekkingen als de groep-Rijkens of de Club van Rome behoren tot het soort journalistieke informatie dat ik graag zoek. Hierbij moet men terdege rekening houden met de situatie, dat wanneer men in het bezit komt van gegevens die de regerende macht niet welgevallig zijn, men zich blootstelt aan establishmentflak, als Luns, de bvd en De Telegraaf. Een dreiging, die voor mij niet vervaarlijk genoeg was om onze politieke notabelen hun geschiedvervalsing tot in lengte van dagen ongecorrigeerd of ongecontroleerd voort te zetten. Het is en blijft de voornaamste taak van een journalist, zoals ook professor Rooij, hoogleraar in de journalistiek te Amsterdam, in zijn afscheidscollege stelde, ‘de feiten naar waarheid te achterhalen’. Dat is precies wat ik hier heb gedaan, ongeacht de verwoede pogingen van Luns en consorten de deksel op de doofpot te mikken. Bovendien is het van Luns een buitengemeen laffe streek om reeds overleden staatslieden als de broers Kennedy of Bung Karno, of dichter bij huis de leden van de groep-Rijkens, van handelingen of gevoelens te beschuldigen die niet alleen onwaar zijn maar waartegen zij zich nu niet meer kunnen verweren. Het belang van een ongeketende vrije pers in een samenleving als de onze wordt mijns inziens niet alleen nog altijd onderschat, maar vooral ook veel te weinig benut in het belang van de samenleving in het land in haar geheel. Hier zou men van de Amerikaanse pers kunnen leren. De ontzagwekkende invloed van bladen als de New York Times of de Washington Post, met bijvoorbeeld de publikatie van de Pentagon-documenten over het verloop van de onzinnige strijd in Zuidoost-Azië moet en mag niet worden onderschat. Wie bepalen in een democratisch bestuurd land wat geheim bewaard | |
[pagina 607]
| |
moet worden of wat het publiek te weten mag komen? Wie gaf Nixon het recht veertien maanden lang in het geheim 3 500 bombardementsvluchten op het koninkrijk Cambodja te laten uitvoeren? Wie gaf Luns het recht 1 500 staatsdocumenten te verbranden, telegrammen achter te houden, parlementsleden die hij als ‘links’ beschouwde niet te informeren, parlementscommissies voor te liegen (ik denk weer aan het geval H. Algra), of zijn ministers-presidenten, en het hele Nederlandse volk in de maling te nemen? Hoe is het mogelijk geweest, dat Luns bij zijn gigantische politieke zwendel nooit door iemand in Den Haag op de vingers werd getikt? Dat politieke leiders voor hun werkelijk belangrijke daden, als Nixon's reizen naar Peking en Moskou of misschien Luns' stoere arbeid inzake de eenwording van Europa, tot in lengte van dagen zouden worden geëerd en navenant hierom bij de geschiedschrijving geprezen, spreekt vanzelf. Een andere vraag is of men hun zou moeten toestaan de mislukkingen, of zelfs blunders, uit hun beleid weg te moffelen of te vervalsen, of - zoals Luns steeds doet - in de schoenen te laten schuiven van reeds overleden collega's-staatslieden, ten einde hun eigen grootheid extra te verfraaien en op te doffen. De uitgever van de New York Times, Arthur Ochs Sulzberger, heeft eens de publikatie van de Pentagon-documenten alsvolgt gerechtvaardigd: ‘Als het aan de regering gelegen had zou er nooit uitgekomen zijn wat in werkelijkheid in Zuidoost-Azië uit ons aller naam werd uitgespookt.’ Ik vrees dat onze nationale Haagse komiek en zijn handlangers zich eenzelfde verdoezeling en achterhouden van de feiten hadden voorgesteld. Maar zoals in de Verenigde Staten heeft ook hier een kern van de nationale pers, te weten het nrc-Handelsblad, De Volkskrant, Trouw, Vrij Nederland, De Nieuwe Linie, een groot aantal provinciale bladen en Propria Cures in de voorhoede gelegen met de eis tot onderzoek naar de fraude van Luns. Richard Nixon liet bij zijn verkiezingscampagne van 1972 een lijst van staatsgevaarlijke vijanden opstellen, waaronder journalisten die zijn beleid wantrouwden. Jarenlang heb ik bovenaan Luns' lijstje gestaan. Overigens heb ik tegelijkertijd, parallel aan een vriendschap met Bung Karno, op een voorname plaats zowel van Subandrio's als van Malik's zwarte lijst in Indonesië gestaan, waarin ik alleen maar een bevestiging van mijn onafhankelijke positie als journalist zag. Jarenlang ben ik bovendien het doelwit geweest van sabotagedaden of de meest smerig denkbare lastercampagnes van het ministerie van Buitenlandse Zaken en De Telegraaf. De Amerikaan Tom Wicker schreef over Nixon's lijstje van verdachten: ‘Ik heb met gemengde gevoelens vernomen op Nixon's lijst te staan. Ik weet, dat ik geen vijand van de staat ben of van het Amerikaanse volk, en ik walg van een dergelijke veronderstelling.’ Zo is het mij vergaan. Ik heb precies hetzelfde gevoeld en gedacht. Toen de bvd de bladen afreisde om mij zwart te maken, toen Drees en Luns pogingen ondernamen het mij onmogelijk te maken in de journalistiek een bestaan te vinden, daarin zelfs gesteund door de Nederlandse ambassadeur in Washington D.C., Van Roijen, heb ik veel van mijn aanvankelijke respect voor deze | |
[pagina 608]
| |
keurige Haagse heren, in pandjesjassen, met gevederde steken op het hoofd, verloren. Normaliter zou ik hen verder uit mijn computer hebben gelaten, ware het niet dat steeds weer opnieuw blijkt dat zij hun oneerlijke praktijken ten nadele van het land voortzetten. Mij leek een correctie gepast en noodzakelijk. Vandaar mijn herhaalde verzoeken om onderzoek en doorlichting. Vandaar de niet aflatende ‘jacht’ op Luns, als hoofdschuldige en overtreder van de algemeen geldende normen van fatsoen, waarbij ik van harte wil hopen, dat hij zich niet verbeeldt, dat ik een wraakzuchtige en revanchistische vendetta tegen hem persoonlijk gestand zou doen. Niets is minder waar. Het gaat mij niet om onze populaire clown als mens of als medeburger, maar als gezagsdrager en navo-chef. Het gaat mij om de belangen van Nederland, Europa en de wereld, welke recht hebben op serieuze leiding bij hun opperste gezagsapparaat in plaats van onze huidige populaire joker. Moet men het lot of de toekomst van alle mensen werkelijk in handen leggen van derderangs oneerlijke ritselaars als Nixon of Luns? De mensheid bevindt zich misschien wel in de ernstigste periode van haar bestaan. Alleen de meest betrouwbare en kundige mensen die beschikbaar zijn, zullen goed genoeg kunnen zijn om ons door de huidige crisis op alle fronten heen te helpen. Laat men in godsnaam afzien van het inschakelen van figuren, die à la Luns hun duistere sporen ruimschoots hebben verdiend. Een andere reden tot het schrijven van deze reportage was de zich steeds verder uitbreidende lastercampagne tegen mij als journalist door De Telegraaf. Nadat de Amsterdamse rechter op grond van de in 1971 van kracht geworden wet op de Privé-sfeer, De Telegraaf-bladen had veroordeeld wegens het plegen van een onrechtmatige daad jegens mij - het zonder toestemming fotograferen van Sowjet-diplomaten te gast in mijn huis en daaraan verraderlijke leugens verbinden - schreven deze bladen voor de zoveelste maal, dat zij ook in het verleden mij herhaaldelijk hadden ontmaskerd als iemand die tegen de belangen van het vaderland handelde en wandelde. Mij dunkt, vijftien jaar lang heeft men dit soort kletspraatjes ongestraft en ongecorrigeerd in miljoenen exemplaren van het Telegraaf-concern afgedrukt, hetgeen naar mijn mening het samenstellen van deze reportage over mijn werkelijke rol als Nederlander en Nederlands journalist rechtvaardigt. Waarbij ik nogmaals benadruk dat ik ook hier uiteindelijk slechts reageer op al te halsstarrige geschieden waarheidvervalsers. Mijn notities in dit boek werden vrijwel steeds op persoonlijke, meestal dagelijks opgetekende dagboekfragmenten gebaseerd. Voor een belangrijk gedeelte is zodoende de authenticiteit bewaard gebleven. Ik zou dan ook wensen, dat dit op de rij plaatsen van mij beschikbare gegevens het komende werk van de commissie voor Vaderlandse Geschiedenis bij een onderzoek naar deze periode enigermate zou kunnen vergemakkelijken. Wel heb ik mij bij het schrijven van deze reportage bijna voortdurend als een ijsbreker in het bevroren poolgebied gevoeld, waarbij ik door een niet te vermurwen laag van parti pris en vooroordelen heen moest ploegen bij het verhalen van mijn persoonlijke ervaringen en poneren van mijn mening over de geschiedenis die in dit boek wordt beschreven. De Ameri- | |
[pagina 609]
| |
kaanse psycholoog Gordon W. Allport heeft gewaarschuwd, dat het gemakkelijker was om een atoom te splijten, dan een vooroordeelGa naar eindnoot6.. Als rode draad, heb ik in dit boek zoveel mogelijk de werkelijkheid accuraat weergegeven, zoals ik in twintig jaren van journalistiek bedrijven de gebeurtenissen heb waargenomen en beleefd. Alexander Mitscherlich waarschuwde, dat geschiedkundige waarheid een symbool voor iets was, dat slechts kon worden benaderd maar nooit bereikt. Ik besef dit. Mitscherlich voegde er echter aan toe, dat opvoeding, in casu geschiedschrijving, als onderdeel van persoonlijkheidsvorming ‘een dynamisch proces was, waarbij men ernaar moet streven, te vermijden zichzelf iets wijs te maken over de wereld, over mensen en bovenal over zichzelf.’Ga naar eindnoot7. Ik weet, dat ook Dostojewski van mening was, zoals hij in De gebroeders Karamazow schreef, dat ‘tenzij men in werkelijkheid, als actueel feit, iemands broeder was geworden, een broederschap tussen alle mensen onmogelijk zou zijn.’ Misschien is een broederschap ook te veel verlangd. In Stockholm hoorde ik in 1972 de Indiase premier, mevrouw Indira Gandhi, bij de Wereld-Milieuconferentie zeggen: ‘Men kan zich pas werkelijk beschaafd noemen, wanneer men zijn medemens, of in feite de ganse schepping, met de ogen van een vriend beziet.’ Dát Rode Boekje, die handleiding van hoe eikaars vrienden te zijn, dwars over grenzen en continenten heen, moet ook voor de westerse beschaafde wereld nog geschreven worden! Ik beschouw als tweede voorname taak voor de journalistiek in onze tijd - naast het constateren van waar de historie werd vervalst in het belang van enkelen en ten nadele van allen - het helpen bevorderen van meer waarheid en kennis tussen alle mensen, waar zij zich ook op dit moment in de geschiedenis mogen bevinden. Pas dan kan men een situatie bereiken, waarin men door het bezit van meer kennis over en respect voor elkaar, een situatie van een elkaar met het oog van een vriend bezien zal kunnen gaan benaderen. Pas dan zal men een situatie leren kennen, waarbij het verlenen van ontwikkelingshulp niet meer als nobele daad, maar als vanzelfsprekend zal worden beschouwd, omdat dán het lot van alle mensen ons bewust zou regarderen. Pas dán zou een ouderwetse notie van westerse christelijke naastenliefde, of een ‘proletariërs aller landen, verenigt u’ overbodig kunnen worden, omdat een kastenloos en oprecht gevoel van saamhorigheid zou zijn ontstaan, waarbij wij allen de realiteit zouden aanvaarden dat het voor alle mensen op aarde leven of verzuipen is geworden. Dan behoeft men geen tabellen meer te publiceren, dat door land X 1/10 en door land Y 1/20 van zijn bruto nationale inkomen met noodlijdende vrienden elders werd gedeeld. Dan zal de drang van een elkaar willen helpen en redden een menswaardiger perspectief krijgen. H.G. Wells voorspelde immers, dat de menselijke geschiedenis meer en meer een wedloop tussen opvoeding en catastrofe werd? Als journalist sta ik pal achter de opvoedende kant aan de menselijke samenleving, waarbij ik bovendien nogmaals op Mitscherlich moet wijzen, op zijn mening over het dynamische proces. Deze reportage werd naar mijn beste weten op basis van deze richtlijnen geschreven. Een wereldsamenleving voor de 21ste eeuw nadert onmiskenbaar snel. | |
[pagina 610]
| |
Er zullen 7 miljard mensen zijn. Een Club van Rome-team onder leiding van professor Hans Linnemann van de Vrije Universiteit van Amsterdam is bezig na te gaan en uit te dokteren wat zou moeten worden gedaan om een zo groot aantal wezens op te vangen en redelijkerwijs te kunnen laten leven. Eind 1974 kan men dit tweede belangrijke rapport van de Club van Rome tegemoet zien. Het leren functioneren als éen grote familie van mensen op deze planeet biedt de enige kans op overleven. Mahatma Gandhi heeft gezegd, dat zijn liefde voor zijn vaderland deel uitmaakte van zijn liefde voor de hele mensheid. ‘Ik ben patriot,’ aldus Gandhi, ‘omdat ik een mens ben en menselijk ben. Maar in wezen wordt niemand op aarde door mij uitgesloten.’ Was de president van de westerse christelijke samenleving, Richard M. Nixon, maar vast zo ver, een kwart eeuw later dan Gandhi! En dan wil ik ten afscheid van deze reportage nog eenmaal terugkomen op de man, van wiens puur menselijke en planetarisch denken ik in een persoonlijke relatie de afgelopen jaren het meest heb geleerd, Sukarno. In zijn laatste 17 augustus-redevoering van 1966 herhaalde hij: ‘Ik ben geen communist. Ik ben nog altijd dezelfde Sukarno van 1926.’ Hij was ook geen communist. Hij was inderdaad dezelfde Sukarno uit de dagen van het begin van de Indonesische revolutie. Alléen, men luisterde niet echt. Men begreep hem dus niet. In een artikel, Nationalism, Islam and Marxism, onlangs opnieuw door de Cornell University in Amerika uitgegeven,Ga naar eindnoot8. bepleitte Bung Karno reeds in 1926 een concordantie tussen mensen en naties op basis van zijn nasakom-ideologie. Hij meende als jonge Indonesische revolutionair, dat stromingen als nationalisme, geloofsovertuiging, of het vertrouwen in een samenleving gebaseerd op socialistische principes, bij een ieder in de wereld een eigen recht van bestaan en respect zou moeten afdwingen, zodat deze ideologische stromingen vreedzaam naast elkaar door ieder mens op eigen wijze beleefd en in vrijheid beleden zouden moeten kunnen worden zonder dat zij onoverkomelijke barrières tussen mensen en volkeren zouden oprichten. Dat was de essentie van Sukarno's politieke denken. Dat was het diepste wezen van zijn persoon als grote leider van de Indonesische revolutie. Het was Bung Karno, die de Afro-Aziatische Bandung-conferentie bijeenriep. Hij was het die achter de schermen het ijverigst werkte voor de conferentie van staatshoofden op het hoofdkwartier van de uno in 1960, waar hij zelf een vurig pleidooi afstak voor de toepassing van nasakom bij de internationale samenleving van alle volkeren. Hij was het die persoonlijk in Peking, Moskou en Washington een musjawarah en mufakat tussen de staatshoofden van de supermachten bepleitte. En eindelijk, twee jaar ná zijn dood, zou Richard Nixon in Peking landen en Mao Tse-tung de hand reiken. Hetzelfde jaar reisde hij bovendien naar Moskou, waar hij als eerste Amerikaanse president het Sowjet-volk via televisie zou toespreken. In 1973 kwam partijleider Leonid Brezhnev naar de Verenigde Staten en deed via de Amerikaanse t.v. hetzelfde. Bij leven en welzijn gaat Nixon in 1974 opnieuw naar het Kremlin. Het permanente musjawarah en mufakat tussen de grootmachten schijnt | |
[pagina 611]
| |
begonnen. Misschien vloeit uit deze intense diplomatieke activiteit zelfs een opening in het hervatten van de dialoog tussen Moskou en Peking voort. Wat Bung Karno bedoelde met noodzakelijk persoonlijk contact tussen regeringsleiders op het hoogste niveau was in feite precies de raccourci, die door Nixon en Chou En-lai in 1972 bij hun pourparlers in Peking werd bewandeld. Terwijl China en de Verenigde Staten zelfs officieel nog geen diplomatieke betrekkingen hadden geopend, kwam het staatshoofd van Amerika toch voor een week van gesprekken naar China, waarbij men bijna dagelijks uren achtereen aan éen tafel is gaan zitten. Dat was het soort topgesprekken, dat Sukarno sedert de Conferentie van Bandung (1955) actief onder alle regeringsleiders persoonlijk heeft bepleit. Dát was de visie van deze pur sang Javaan op de toekomstige ontwikkeling in de relatie tussen alle mensen, nasakom bedrijven op wereldschaal was Bung Karno's ideaal en zou zijn belangrijkste legaat aan Indonesië en de mensheid zijn. Sukarno, de mens, is in eenzaamheid en afzondering gestorven. Maar ik weet, dat Sukarno, de staatsman, voelde dat zijn idealen eens zowel in Indonesië als in de wereld verwezenlijkt zouden worden, omdat hij overtuigd was, dat een elkaar bewust tolereren en respecteren - in plaats van kruistochten organiseren in Indo-China, Korea, Algerije, Nieuw-Guinea of Mozambique - de enige realistische uitweg was naar het voortbestaan van alle mensen. Tegen madame Dewi zei een trieste president in 1965, dus na de staatsgreep van contrarevolutionaire officieren, die hun leider niet meer konden volgen: ‘Ik ben even ver als ik in 1945 was. Ik moet helemaal opnieuw beginnen.’ Maar hij had voor die zware taak geen goede gezondheid en levenskracht meer over. Hij was vermoeid en 64 jaar oud. Hij zou door de jongere ambitieuze coup generaals worden verdrongen. Bung Karno trok zich vrijwillig terug, liever dan zijn overtuiging en idealen te verraden. Hij wenste geen collaborateur te worden van nieuwkomers en onervaren officieren, die zijn geliefde Indonesië voorlopig de verkeerde weg op zouden brengen. Ik wil allerminst tot de Cassandra's behoren, die het unieke Indonesische volk of dat prachtige land chaos en nog meer broederoorlog zouden willen voorspellen bij de strijd naar een sociaal rechtvaardige maatschappij. Als alle naties zal ook Indonesië met vallen en opstaan leren lopen. Toch zal de republiek Indonesië na 28 jaar onafhankelijkheid een zware en moeizame weg hebben te bewandelen alvorens er verandering of verbetering voor alle mensen zal komen en Djakarta zich enigermate zal kunnen aanpassen aan de duidelijk gevestigde sociale orde in het grootste nabuurland, de Volksrepubliek China. Wat Nederland betreft geloof ik, en dat is van enig belang bij de hierboven geschetste ontwikkeling naar doeltreffender en meer respectabele contacten tussen alle mensen, dat professor Van Wulffen Palthe gelijk had, toen hij schreef dat de banden tussen Indonesië en Nederland onverbrekelijk warenGa naar eindnoot9.. Nederlanders en Indonesiërs behoeven zich in elkaars vaderland nooit als vreemdelingen te voelen. Uiteindelijk zal de relatie door de eeuwen heen naar waarschijnlijkheid standhouden. | |
[pagina 612]
| |
Voor vele, vele Nederlanders zal Indonesië tot in lengte van dagen de ‘femme fatale’ blijven. Winston Churchill heeft eens de volgende woorden gesproken: ‘Vooruit jullie allen, jonge mannen, overal in de wereld. Jullie zijn meer dan ooit nodig om de leemte te vullen van een generatie die verscheurd werd door strijd (de Tweede Wereldoorlog). Jullie hebben geen uur te verliezen. Jullie moeten je plaats innemen in de vuurlinie van het gevecht om ons voortbestaan. Twintig tot vijf-en-twintig! Wees niet tevreden met de zaken zoals zij zijn! De aarde behoort jullie met al haar rijkdommen en gaven. Aanvaard wat jullie is nagelaten en neem er de verantwoordelijkheid voor. Aanvaard geen nee als antwoord. Geef niet toe aan falen. Laat je niet beetnemen door een persoonlijk succesje. Jullie zullen alle mogelijke fouten maken. Maar zolang jullie edelmoedig en waarheidsgetrouw leven, en tegelijkertijd moedig en standvastig zijn kunnen jullie de wereld niet pijn doen of zelfs ook maar ernstig in gevaar brengen. De aarde is tenslotte gemaakt om het hof te worden gemaakt en overwonnen te worden door de jeugd!’
Willem L. Oltmans 15 september 1973 |
|