moeilijker wordt.
De 10.000 man van categorie B zijn nu allen geconcentreerd op het eiland Boeroe, waar hun “rehabilitatie” ter hand wordt genomen. Ze beoefenen landbouw en ander produktief werk, onder omstandigheden die de Indonesische procureur-generaal zelf “verre van ideaal” heeft genoemd.
Ze leven in een ongeveer twintig kleine nederzettingen in vrijwel volledig isolement. Hun vrouwen en kinderen hebben ze nog niet over mogen laten komen. Volgens de procureur-generaal wil 75 pct van de vrouwen dat ook niet. Het toekomstige lot van deze mensen - onder wie ongeveer 600 intellectuelen - vormt een vraag waar niemand antwoord op weet.
Categorie C blijft onoverzichtelijk. In augustus 1971 heette het dat ze niet meer dan 6.000 mensen omvatte, maar diverse verklaringen van de procureur-generaal en ook van de president kwamen neer op ongeveer 22.000.
De vrijlating is ook onduidelijk. Volgens een bericht van oktober werden op Sumatra 17.000 mensen vrijgelaten, volgens de nieuwjaarsrede van de president worden nu 22.000 man vrijgelaten. Samen zouden dat de 40.000 gevallen van categorie C kunnen zijn die in vroegere ramingen werden genoemd, maar het kan ook zijn dat de 17.000 man van Sumatra zijn inbegrepen in de 22.000 die president Suharto noemde. Hoe het aantal van 23.000 is samengesteld van de mensen die nog gedetineerd blijven, is niet na te gaan.
Deze onduidelijkheid wordt toegeschreven aan het feit dat de detentie en vrijlating van verdachte personen in de eerste plaats een zaak is van lokale autoriteiten, die autonome bevoegdheden schijnen te hebben. Daarmee is nog niet het evidente wantrouwen verklaard dat de leiding van de republiek aan de dag legt tegenover politieke tegenstanders en politieke verdachten. Zij komt tot maatregelen die herinneren aan wat de Nederlandse koloniale leiders deden met Indonesische nationalisten - maatregelen die de Indonesiërs terecht hebben gekritiseerd.
De vraag lijkt nu: is de tegenwoordige leiding van de Republiek in vergelijkbare mate een niet-koloniale dictatuur als het Nederlandse koloniale bewind destijds autoritair was?
Die vraag is logisch omdat in onze kritiek op de miskenning door de Indonesische leiding van de mensenrechten van de gedetineerden, elementen zitten van de verontwaardiging waartoe de veiligheidsmaatregelen aanleiding gaven die de Nederlands-Indische leiding van vroeger heeft genomen tegenover nationalisten.
Is het nu zo dat de nazaten van die nationalisten vergelijkbare fouten aan het maken zijn tegenover hun eigen van communisme verdachte landgenoten?’
Aldus een gedocumenteerd artikel in de nrc-Handelsblad van 7 januari 1972.