raal van de navo mr. J.M.A.H. Luns, over diens indertijd als minister van Buitenlandse Zaken gevoerde Nieuw-Guinea-beleid.
De Russen hebben er geen doekjes om gewonden dat zij de Europese veiligheidsconferentie vroeger willen laten plaatshebben dan degenen die voor een voorzichtige benadering en zorgvuldige voorbereiding van die conferentie zijn. Deze “voorzichtigen” willen de conferentie op zijn vroegst in 1973 belegd zien. De Russen willen haar nog voor het einde van dit jaar bijeengeroepen zien. Zij ondervinden daarbij de nodige doelmatige tegenstand van mr. Luns, die als secretaris-generaal van de navo over een groot internationaal prestige beschikt. Er is hun dus alles aan gelegen mr. Luns op die plaats weg te werken.
Dat is dinsdagavond ten huize van de heer Oltmans duidelijk gebleken: de drie Sowjet-diplomaten en onder hen vooral de politieke ambassaderaad hebben dat belang duidelijk naar voren gebracht,’ aldus De Telegraaf.
‘In tegenstelling tot wat de nrc-Handelsblad giseravond heeft gemeld, namelijk dat de Russen Oltmans slechts bezochten omdat hij voor hen een film gaat maken, wijst juist de aanwezigheid van een politieke figuur van de Sowjet-ambassade, die door zijn activiteiten al eerder de aandacht heeft getrokken, in de richting van een verband met Oltmans' campagne tegen oud-minister Luns. Bepaalde Haagse kringen die opvallend goed geïnformeerd blijken te zijn over het gesprek bij Oltmans thuis, houden met grote stelligheid vol dat de Nederlandse journalist wel degelijk over zijn campagne tegen ex-minister Luns heeft gesproken. “Luns” zou zelfs aan het begin van de avond het hoofdthema van het gesprek zijn geweest.
Ten aanzien van de bewering van de heer Oltmans dat de drie Russen dinsdagavond slechts bij hem zijn geweest in verband met zijn filmopdracht uit de Sowjet-Unie, verklaren genoemde Haagse kringen het volgende:
Altijd zorgden de Russen voor een dekmantel in hun contacten met voor hen interessante figuren in het Westen. Zulk een dekmantel is een officieel aannemelijke reden om met de betrokken Westeuropeaan of Amerikaan ontmoetingen te hebben. In werkelijkheid spreekt men dan meestal over andere zaken dan die welke officieel worden opgegeven.
Het is gezien deze ervaringen niet voldoende, zo meent men in Den Haag, wanneer de heer Oltmans zich op het maken van een film voor de Sowjet-Unie beroept om zijn contact van dinsdagavond met drie Russische diplomaten te verklaren.
Ook al valt dit contact in geen geval binnen enige strafbepaling in Nederland, juist gezien het voortdurend werken met dekmantels ook in beinvloedingsoperaties door de Russen, bewijst de tegenspraak van Oltmans bepaald niet dat slechts over de te maken film en niet over zijn conflict met de heer Luns zou zijn gesproken. Men weet trouwens in Den Haag wel beter.’
Bijzonder misleidend was de conclusie aan deze opvallend groot gebrachte reportage in De Telegraaf:
‘Uit bepaalde omstandigheden, waarover men een angstvallig stilzwijgen bewaart, zou kunnen worden afgeleid dat een Sowjet-diplomaat en