Den vaderland getrouwe. Uit het dagboek van een journalist
(1973)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 443]
| |
Open brief aan Suharto te publiceren waarin tal van nieuwe gegevens over de situatie in Indonesië onder Suharto zouden worden publiek gemaakt. Wetende dat ons gesprek zou worden afgeluisterd, leek mij dit verkapte dreigement voldoende voor de autoriteiten in Indonesië, om te beseffen, dat Dewi, ook al zou men haar vasthouden, zeker in staat zou zijn, internationaal nieuwe moeilijkheden voor het regime te veroorzaken door meer onaangename informatie wereldkundig te maken.Ga naar eindnoot1. ‘Dat is zeer toegewijd van je,’ aldus madame Dewi, ‘maar ik geloof niet, dat het op dit moment al nodig is.’ Zij vertelde geen brieven en telegrammen te hebben ontvangen, maar verwachtte binnenkort Djakarta te verlaten. De persberichten bleken loos alarm te zijn. Later, in Genève, toonde Dewi mij een volledige set van door de Indonesische geheime dienst afgeluisterde telefoongesprekken, waaronder ook het hierboven vermelde gesprek vanuit Tokio. Inlichtingenofficieren hadden overigens geen onverstandige commentaren in de kantlijn bijgeschreven. De snelste manier om Indonesische geheime staatspapieren te bemachtigen is om met rondreizende Indonesische uitgevers lopende contacten te onderhouden. Zo dacht de uitgever Masagung van P.T. Gunung Agung bijvoorbeeld, dat wanneer hij mij maar zou wijs maken, dat hij een boek van mij wilde uitgeven, ik hem inzage zou geven in mij ter beschikking staande gegevens. Masagung en Ujeng Suwargana zijn in bovengenoemde categorie misschien wel de belangrijkste Indonesische verspreiders van geselecteerde ‘documenten’. In ieder geval bezat Dewi een volledig dossier. De Amerikanen en de cia hebben onmiddellijk na Suharto's machtsovername gezorgd dat het generaalsregime in Djakarta over de modernste elektronische communicatie-spionagecentrale in Zuidoost-Azië kwam te beschikken. Niet te verwonderen, want ook president Nixon liet zich in een onbewaakt ogenblik ontvallen: ‘Suharto is our boy!’ Ik laat madame Dewi hier zelf uitvoerig aan het woord, omdat zij mij duidelijk de situatie uiteen heeft gezet welke praktijken door het regime-Suharto werden aangewend om haar en dus indirect de vroegere president, Bung Karno, in een zo kwaad mogelijk daglicht te zetten en in diskrediet te proberen te brengen. ‘Iedere Indonesiër weet maar al te goed,’ zo zei Dewi mij, ‘dat toen ik als 19-jarige vrouw voor het eerst naar Indonesië kwam, ik een aantal jaren volledig op de achtergrond ben gehouden. Dit betekende, dat mij op geen enkele wijze werd toegestaan in contact te treden met vooraanstaande kringen in de society. Pas later ben ik geleidelijk aan geïntroduceerd. Er bestond echter een soort ongeschreven wet onder Indonesiërs om mij niet te accepteren om de eenvoudige reden, dat ik buitenlandse was. Er was letterlijk geen mens, die mij ook maar enigermate tegemoet kwam. Ik diende altijd op mijn uiterste qui vive te zijn om vooral geen fouten te begaan, waarvoor ik kon worden bekritiseerd. Toen ik in 1959 voor het eerst naar Indonesië reisde, waarschuwde een Japanse kennis mij, om mij vooral als een pop gedwee te gedragen wilde ik mijzelf niet in gevaar brengen. Mij werd | |
[pagina 444]
| |
geadviseerd te doen alsof ik niets hoorde, niets zag en vooral ook niets had te zeggen. Ik ben echter iemand, die grote waarde toekent aan rechtvaardigheid en eerlijkheid in het leven. Ik heb dan ook nooit enige rust in Indonesië gehad. Steeds leefde ik in onrust. Steeds diende ik mij met angst af te vragen wat er zou kunnen gebeuren en wat men mogelijk tegen mij zou kunnen ondernemen. De situatie was uiterst precair waardoor ik tegelijkertijd mij zeer bewust werd van de gevaren die mij omringden. Ik geloof om deze redenen mij in een positie te bevinden om de tactiek van mijn vijanden te kunnen bespreken. Ik weiger langer het slachtoffer van him verdraaiingen en intriges te zijn. Ik had nooit kunnen denken mijn jaren als jonge vrouw tussen zoveel smerige zaken en oneerlijke manipulaties te moeten doorbrengen. Bovendien, waarom zou een mens zich dit allemaal moeten laten aanleunen en de indruk wekken machteloos te staan tegenover de leugens die in onze samenleving ronddwalen. Men is nu eenmaal geneigd te geloven wat men wenst te geloven. Wat nauwelijks betekent, dat de informatie welke men het publiek voorzet ook daadwerkelijk op waarheid berust. Terwijl men in onze dagen ogenschijnlijk wordt overstroomd met nieuws en televisieprogramma's, wordt in feite de publieke opinie opzettelijk gemanipuleerd om de belangen te dienen van de belangengroepen die aan de touwtjes trekken.’ ‘Is het geen feit, dat al deze beschuldigingen die thans vanuit Djakarta tegen mij worden verspreid slechts de verzinsels zijn van hen, die zelf hun handen bevuilden en de aandacht van corrupte handelingen van zich af willen leiden? Is het niet waar, dat al deze acties tegen mij slechts bedoeld zijn om indirect mijn man te beschuldigen? Is het niet waar, dat men dit doet om de aandacht van het volk af te leiden van de wantoestand in Indonesië van het ogenblik?’ ‘Corruptie in het huidige Indonesië kwam eigenlijk voor het eerst onder mijn aandacht door een verslag in Sinar Harapan van 13 april 1968: “Generaal-majoor Sugih Arto,” aldus het blad, “heeft op een persconferentie meegedeeld in verband met de vorming van een speciale anti-corruptieploeg van het openbaar ministerie (tok), dat “men er zich niet mee bezig diende te houden of personen die corruptie hadden bedreven op belangrijke posten zaten of niet.” tok zou alle vormen van corruptie uitbannen. Op 2 december 1968 publiceerde hetzelfde blad een artikel “Corruptie en de president”, dus over Suharto. Het blad meldde: “Professor Selo Sumardjan heeft sterk de aandacht getrokken door te verklaren, dat er corruptie bestaat tot in de hoogste regionen van de regering.” Professor Selo werd daarop ondervraagd door de procureur-generaal. “Een politiek van uitroeien van corruptie,” aldus het blad, “dient te worden gezien als belangrijke maatregel bij de opbouw.” Batubara, lid van het parlement en het voorlopig volkscongres, heeft reeds een voorstel ingediend om een onderzoek te laten instellen naar de persoonlijke administratie en structuur van de regering... Het volk vraagt zich af en protesteert tegen hoge functionarissen, die in luxe leven op een salaris, dat nauwelijks voldoende is voor tien dagen van de maand, terwijl dit geschiedt ten koste van het lijden van de bevolking in haar ge- | |
[pagina 445]
| |
heel,” aldus Sinar Harapan. Op 3 december 1968 schreef Sinar Harapan, dat professor Selo Sumardjan tenslotte de verklaring had afgelegd: “Ik heb niet de woorden “topautoriteiten” (hoogste regionen) gebruikt in de letterlijke zin des woord, maar meer als algemene uitdrukking.”’ Dewi vervolgde: ‘De tweede maal kwam corruptie onder mijn ogen toen op 10 augustus 1969 werd gemeld, dat een zekere Santoso door autoriteiten van de Japan Metropolitan Police Office werd gearresteerd op verdenking van verduistering ter waarde van 260 miljoen yen (ruim 2½ miljoen gulden) in verband met de invoer van machines voor de produktie van synthetische rijst. De transactie bedroeg in totaal 900 miljoen yen (ongeveer 9 miljoen gulden) hetgeen wil zeggen dat een commissie van 35 percent zou zijn opgestreken. In parlementaire kringen heeft men deze zaak verder laten rusten. Intussen is de corruptie in Indonesië gestadig toegenomen. Het wordt steeds moeilijker om aan te tonen, dat Suharto's eigen handen schoon zijn. Misschien is het tot dusverre gelukt, de aandacht van de nieuwe president af te leiden en die op anderen te vestigen, maar deze tactiek zal steeds moeilijker worden. Achterdocht en wantrouwen onder het Indonesische volk groeien met de dag.’ Dewi vervolgde: ‘Momenteel (in 1970) wordt vanuit Indonesië met een vinger naar mij gewezen als verdacht bij het verduisteren van nationaal bezit. Als burgeres van dat land wens ik duidelijk te maken, dat ik als steeds bereid ben mede te werken om corruptie uit het verleden te helpen ophelderen, omdat ú immers zegt deze thans te willen onderzoeken. Een berucht geval is bijvoorbeeld de malversaties rond de levering van schepen aan Indonesië door Japan. Altijd weer wordt mijn naam bij deze miljardenzwendel gesleept, terwijl zij plaats vond ruim éen jaar voor ik Sukarno (in 1959) ooit van mijn leven had ontmoet. En een zekere heer Helmi, die de leiding schijnt te hebben bij het door het slijk halen van mijn naam, is sedert jaren zelf grootscheeps betrokken geweest bij corruptie. Ik weet, dat hij indertijd werkte als spion voor grote Japanse firma's en er goed voor werd betaald. Ik zou hem wel eens willen ondervragen over zijn bemoeiingen met de Fuji Wagon Company die failliet ging nadat Helmi had bemiddeld bij de aanbouw van een brug over de Musi rivier. Ook zou ik onderzocht willen hebben wat zijn rol is geweest bij de invoer van jeeps van de Toyota Automobile Company. Of zijn rol bij het zogenaamde Lampong Agricultural Development Project behandeld door de Toshiba Company. ‘Waarom vraagt de regering Suharto niet aan de regering in Tokio om een volledige lijst van de bedragen betreffende alle handelstransacties tussen Japan en Indonesië in verband met Oorlogsherstelbetalingen tussen 1959-1966, de jaren dat ik zelf in Indonesië ben geweest? De ministeries van Buitenlandse Zaken en Financiën in Tokio zullen die zeker willen verstrekken. Waarom onderzoekt men deze bedragen niet éen voor éen?’ Dewi had mij bovendien gezegd, dat indien de regering Suharto haar voor de openbare aanklager zou willen horen bij een onderzoek naar zogenaamde corruptie, zij de aanwezigheid van de volgende personen als getuigen zou verlangen: | |
[pagina 446]
| |
Generaal Ibnu Sutowo, Generaal-majoor Alam Sjah, Sultan Hamengku Boewono ix, Adam Malik, Generaal-majoor Rukminto, voormalig ambassadeur in Tokio, Generaal-majoor Achmad Yusuf, Generaal-majoor Sarbini, Generaal-majoor Azis Saleh, Frans Seda, voormalig minister van Financiën, Generaal-majoor Ashari, voormalig ambassadeur in Tokio, Generaal-majoor Sukendro, Mr. Bram Tambunan, zakenman, Mr. Hashim Munan, zakenman, Mohammed Hassan, voormalig minister voor Bankwezen. Er werd helemaal niets tegen madame Dewi ondernomen. De praatjes van zogenaamde volksvertegenwoordiger Helmi of in de kranten in binnen- en buitenland, bleken slechts een feu de paille. |
|