Den vaderland getrouwe. Uit het dagboek van een journalist
(1973)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermdTokio - 22 juni 1970 (3)Ook Bernard Krisher had Suharto gevraagd, zoals ik het in mijn nos-televisie-interview in 1966 had gedaan, of hij een terugkeer van de pki vreesde. Suharto: ‘Zoals u weet zal communisme vooral in die gemeenschap floreren waar de economie er slecht voorstaat. Om die reden willen wij de Indonesische economie zo snel mogelijk weer op poten helpen. Wanneer het volk van Indonesië welvarend zou worden en de welvaart goed is, dan zullen de communisten natuurlijk nooit een kans hebben om terug te keren. Men kan communisme slechts met succes bestrijden wanneer men een krachtige tegenideologie bezit. Het Indonesische volk handhaaft de (door Sukarno ontworpen en gestichte) PantjasilaGa naar eindnoot1. - de vijf grondbeginselen van de Indonesische staat, waarin in beginsel geloof in God is opgenomen. Maar natuurlijk zal de Pantjasila tegelijkertijd moeten bewijzen dat het in staat zal zijn welvaart en rijkdom aan het volk te brengen. Wanneer dit niet het geval is zal het communisme opnieuw de kop opsteken. Vandaar dat wij de toestand zo snel | |
[pagina 440]
| |
mogelijk zullen moeten verbeteren.’Ga naar eindnoot2. In strijd met de feiten en zeer schijnheilig bleef Suharto de pki de schuld geven van de noodzaak voor zijn regime om Amerika om massale dollarinjecties te vragen. Sukarno, die toen hij hiermee begon nog formeel het staatshoofd van Indonesië was, ergerde zich groen en geel aan het gedaas van zijn eerste klasse vechtjas-generaal, die plotsklaps de staatsman wilde uithangen. Suharto leurde om geld bij dezelfde regeringen die zich volledig hadden ingezet om Bung Karno's idealen met man en muis te doen vergaan. Wat Suharto deed was in flagrante strijd met wat Bung Karno eervol en acceptabel achtte. Voorlopig blijft de vraag onbeantwoord, of het keren van het links georiënteerde getij naar de behoudende, neo-kolonialistische en neo-imperialistische leidraad van Suharto een werkelijke lotsverbetering voor de Indonesische massa betekent, zoals het huidige regime de wereld wil doen geloven. De uitkomst van deze wedloop zal men over tien jaar met zekerheid kunnen vaststellen. Mijn analyse blijft dat het generaals interregnum voor Indonesië een moeilijk te overkomen ramp voor het land zal blijken te zijn geweest. Men herinnere zich, dat China ook enige decennia onder een generaalsregime is gebukt gegaan alvorens de massa in staat was haar krachten te verzamelen om de door Washington, en andere rijke landen, gesteunde generaals te verdrijven en een bewind van, voor en door het volk te vestigen. Robert S. McNamara, president van de Wereldbank in Washington D.C., wees er in zijn rede voor de Board of Governors van 25 september 1972 op, dat de Derde Wereld-landen (de Bandung-groep) momenteel meer dan 70 miljard dollars schuldig waren aan de club van rijke landen. Dit betekende, dat de armen in de wereld, die nog aan de opbouw van een sociaal-economisch verantwoorde maatschappij moeten beginnen, bij voorbaat reeds gebukt gaan onder een last van 7 miljard dollar per jaar, die zij de rijke landen op deze schuld moeten afbetalen. De totale uitzichtsloosheid in dit labyrint van schulden voor de nefos-landen is duidelijk. Sukarno wilde nation-builder zijn en een minimum aan lasten en schulden aan het buitenland torsen. Suharto bestaat van de schenkingen, leningen en nieuw aangegane lasten en verplichtingen, waarbij komende generaties van Indonesiërs de toekomst slechts met de grootste zorgen kunnen ingaan. Zij zijn het die aan de bijna niet te dragen schuldenlasten een mouw zullen moeten zien te passen. Waarbij mij nogmaals de situatie in China voor ogen staat, een land van honderden miljoenen zich naar een moderne samenleving ontwikkelende mensen, dat aan haar opbouw arbeidt en zwoegt zonder dergelijke fabelachtige en onoverkomelijke schulden aan het buitenland, noch in dollars, noch in roebels. Zelfs Henry Kissinger verkondigde in het eerste jaar, dat hij president Nixon op het Witte Huis assisteerde, dat ‘revolutionairen zelden op de eerste plaats door materiële overwegingen worden gemotiveerd.’ ‘Het zijn niet materiële drijfveren, die een man er toe brengen zijn leven te riskeren of zichzelf bloot te stellen aan de onzekerheden van een revolutionaire strijd.’ Kissinger vervolgde: ‘Indien Fidel Castro | |
[pagina 441]
| |
of Sukarno voornamelijk geïnteresseerd zouden zijn geweest in economische vraagstukken, dan zouden hun talenten hen een briljante carrière hebben verzekerd in de samenlevingen die zij omver wierpen. Wat voor hen juist him opofferingen waard was, was een visie op de toekomst - of een jacht naar politieke macht. In de ogen van revolutionaire leiders is de veelbetekenende werkelijkheid de wereld die zij trachten te scheppen en niet de wereld, die zij trachten te overwinnen.’Ga naar eindnoot3. Zonder dat ik het hier en détail met hem eens ben gaf Kissinger toch enigszins aan welk wanbegrip er in de meeste rijke westerse landen heerst inzake het bijna spreekwoordelijk geworden gebrek aan economische belangstelling van revolutionaire leiders in de Derde Wereld. Natuurlijk is Henry's rationalisatie een beperkt westers antwoord op de werkelijke situatie waar Indonesië en Sukarno zich in de jaren 1945-1965 voor geplaatst zagen. Ook gaat zij voorbij aan een wezenstrek van Castro's of Sukarno's persoonlijkheid, namelijk, dat zij een absoluut niet materieel gerichte persoonlijkheidsstructuur hadden. Privé leefde Sukarno in alle eenvoud. Hij omgaf zich uitsluitend met groot ceremonieel en uiterlijk vertoon, inbegrepen het veelbesproken bloemperk van decoraties op zijn uniform, als hij namens Indonesië, namens land en volk, naar buiten optrad. Dan maakte hij de indruk van een oosters vorst, of zoals werd gezegd van een sultan. Hij was gesteld op stipt protocol. Er dienden volksliederen te worden gespeeld en erewachten aangetreden te staan. Maar daar kunnen wij ook van meepraten met onze Gouden Koets of pracht en praal bij staatsbezoeken. Naast pompeus optreden oude-stijl bij officiële plechtigheden en gebeurtenissen trad steeds een markante innerlijke eenvoud bij de persoon van Bung Karno aan de dag. Zoals ook uit tal van kleine voorvallen in dit boek is gebleken. Als een buitenlandse industrieel hem vroeg of hij een geschenk mocht aanbieden, dan vroeg Bung Karno nooit iets voor zichzelf. Dan bedacht hij iets voor het land. Zo liet hij een Italiaanse zakenman een beeld van de Javaanse vrijheidsheld Dipa Negara financieren, dat nu op het Merdekaplein in Djakarta staat. Zelf tekende hij het ontwerp. De Italiaan liet hem in Parijs een aantal miniatuurontwerpen zien om een keuze uit te maken. Bung Karno besloot met éen oogopslag. Ik ben mij terdege bewust, dat critici mijn weergave van aspecten van die andere Sukarno, aspecten die men vanwege de langdurige koude oorlogtoestand tussen Nederland en Indonesië zo schromelijk veronachtzaamd heeft, als te rooskleurig, eenzijdig en idealistisch zullen doodverven. Dan sluit ik maar aan bij wat Friedrich Engels zei: ‘De geschiedenis is misschien wel de wreedste van alle godinnen.’ |
|