Den vaderland getrouwe. Uit het dagboek van een journalist
(1973)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermdNew York - 2 februari 1970 (1)Howard P. Jones, meer dan zeven jaren Amerikaans ambassadeur in Indonesië en op dat moment voorzitter van de raad van bestuur van de Christian Science Monitor, kwam uit Boston over voor mijn interview. Ik ontmoette hem op het bureau van McGeorge Bundy, president van de Ford Foundation. Ik filmde beide heren op 2 februari 1970. McBundy bewaarde ik tot het laatst, omdat hij als voormalige assistent voor nationale veiligheid op het Witte Huis met het meeste gezag kon spreken. Hij bekleedde bij Kennedy de post die Henry Kissinger bij Richard Nixon inneemt. Ambassadeur Jones herinnerde zich, dat het hem in 1962 zeer duidelijk was geworden, als Amerikaanse diplomaat ter plaatse in Djakarta, dat Indonesië op het punt stond een werkelijk grootscheepse aanval op Irian-Barat te openen. De speldeprikken van voordien waren slechts een voorloper van wat stond te gebeuren. Na twaalf jaren van touwtrekken en soebattenGa naar eindnoot1. was het dan eindelijk zo ver. Hij adviseerde Washington alles op alles te zetten om een verzoeningspoging te doen. ‘Waren de Kennedy's in deze zaak anti-Nederlands?’ ‘Integendeel,’ aldus Jones. ‘Laat ik u vertellen hoe Robert F. Kennedy zich in 1962 in Indonesië gedroeg toen hij door de president op een goodwill-missie naar Djakarta kwam. Er werd een ontmoeting met studenten gearrangeerd. En bedenkt u vooral, dat wat volgt zich afspeelde op een moment in de geschiedenis dat er in Indonesië diep antagonisme tegen Nederland heerste. Maar Bobby zei bij die ontmoeting met duizenden studenten: “Wij zijn sinds vele jaren vrienden van de Hollanders. Ik ben ook niet van plan mij hieromtrent te verontschuldigen. De Nederlanders waren de eersten om zich in de Verenigde Staten te vestigen. Zij hebben onze grootste stad, New York, gesticht. Zij noemden die stad Nieuw Amsterdam. Maar, tegelijkertijd hebben wij een nauwe vriendschap ontwikkeld met de Republiek Indonesië. Wij zijn dan ook van mening, dat de meest passende rol die wij Amerikanen zouden kunnen spelen is, om beide regeringen, die van Nederland en Indonesië, welke wij beide als vrienden beschouwen, samen te brengen, opdat zij op vreedzame wijze hun meningsverschillen zullen kunnen bijleggen. Dit is de politiek van de Verenigde Staten in het conflict om Nieuw-Guinea.”Ga naar eindnoot2.’ Terwijl ambassadeur Jones in zijn memoires de heer Luns kritisch maar als gentleman-diplomaat blijft behandelen, vond Luns het nodig in zijn ‘chique’ boek te spreken over ‘deze Jones’.Ga naar eindnoot3. Bovendien krijgt Robert Kennedy al evenzeer een veeg uit de Luns-pan, wanneer onze minister voor de zoveelste maal stelt, dat rfk zich in 1962 aanmatigde na vijf dagen in Djakarta te zijn geweest zich een oordeel over de Nieuw-Guinea-kwestie aan te meten. Luns studeerde Rechten. Advocaten vergeten bij | |
[pagina 377]
| |
hun drogredenen maar al te vaak in de spiegel te kijken. In 1962 was Robert F. Kennedy, de Amerikaanse minister van Justitie 120 uren in Indonesië geweest, waarvan hij een belangrijk deel in persoonlijke gesprekken met Bung Karno had doorgebracht. In 1962 was Luns de man, van de Karel de Grote-prijs uit Aken, nog geen zes uren in Djakarta geweest, waarbij hij zelfs de achterkant van Sukarno's lijf nimmer had aanschouwd. Het domme is dat Luns niet, zoals Drees en Biesheuvel dat zo gaarne stellen, ‘te goeder trouw’ op televisie en radio aan geheugenstoornissen lijdt, maar dat deze oud-minister breeduit zijn niet kloppende theorieën in zijn memoires voor het nageslacht heeft opgetekend. Amateur-diplomaat Luns, met zijn grote mond over Robert Kennedy, was in 1952 op doorreis naar Australië, waar hij steun probeerde te krijgen in pogingen Nieuw-Guinea uit de Indonesische boedel te houden, even in Djakarta afgestapt. En hij dacht, dat Sukarno zou staan te trappelen om hem te ontvangen. De toenmalige minister van Buitenlandse Zaken van Indonesië, Mukarto, heeft mij uiteengezet, dat Luns' reis naar Canberra als een belediging jegens Indonesië werd geïnterpreteerd en dat Bapak er niet over dacht ‘de vlegel-minister uit Nederland’ te zien. Luns werd noch door Sukarno, noch door Hatta ontvangen. Bij terugkeer in het vaderland zei de minister op 23 juli 1953 op Schiphol: ‘In Indonesië ben ik bijzonder vriendelijk ontvangen.’ Terwijl het Indonesische blad Pemandangan nog eens uitdrukkelijk had gesteld: ‘Men mag een beleefdheidsbezoek niet laten voorafgaan door verwaande arrogante uitlatingen, die rechtstreeks de nationale gevoelens kwetsen van het volk dat men gaat bezoeken.’ Luns stelde al in 1953 de zaken totaal anders voor dan zij in werkelijkheid waren. Ook de Bandungse Preanger Bode kwam in verzet tegen Luns' diplomatieke wangedrag, wat neerkwam op een afstap in Djakarta, terwijl hij op Nieuw-Guinea en in Australië tegen Indonesië was gaan conspireren. Het blad publiceerde een fel hoofdartikel waarin Jan Verhoek uit deed komen hoe bedroevend slecht de regering Drees, met Luns als minister zonder portefeuille thuis scheen in het thema der diplomatie. Ook collega Verhoek signaleerde in 1953 Luns' verzinsels, toen hij de minister als volgt citeerde: ‘Mijn Indonesische ambtgenoot Mukarto was zeer gepreoccupeerd met het demissionaire kabinet en het vormen van een nieuw,’ zo verklaarde minister Luns het povere resultaat van zijn bezoek aan Djakarta. Gelooft ge het zelf excellentie? Misschien wel,’ aldus stond in de Preanger Bode van 25 juli 1953. Verhoek besloot: ‘Maar laat de Nederlander in Indonesië, die wellicht meer over het Oosten weet dan gij, u uit de droom helpen: het was weinig hoffelijk, wat ge - geheel opzettelijk - deed. Wilt ge komen praten over affaires die Nederland en Indonesië na aan het hart liggen, reis dan niet via Hollandia en Canberra. Kom er eens apart voor over. Dan zult ge niet alleen hoffelijkheid en vriendelijkheid op uw weg vinden, maar wellicht ook een Indonesische ambtgenoot, die wat tijd voor u vrijmaakt.’ In 1953 had het immers al overduidelijk moeten zijn wat de nieuwe bewindsman op Buitenlandse Zaken in zijn schild voerde. Ambassadeur Zain had gelijk. Luns gedroeg zich toen, en is zich altijd, als boerenpummel blijven gedragen. Een aanfluiting | |
[pagina 378]
| |
voor het koninkrijk en een schande voor onze Indonesische historie. In zijn eigen boek over zijn reis in 1962 naar Indonesië inzake Nieuw-Guinea schreef Robert F. Kennedy: ‘Mijn rol was dus niet alleen het tonen van goodwill voor een nieuwe natie in Azië met miljoenen inwoners, maar om de leiders van dat land over te halen en alles in het werk te stellen om de belangrijkheid in te doen zien van het regelen van de kwestie in vreedzame onderhandelingen met de Nederlanders.’Ga naar eindnoot4. De Kennedy's en de Amerikaanse regering zijn hier overigens geheel in geslaagd, wat Luns ook achteraf en vooral ná hun dood hierover ook beweert. Als detail vermeldde rfk bovendien, dat hij op 22 februari 1962 in Den Haag was, een charmante ontmoeting had met koningin Juliana, maar tegelijkertijd in de residentie tegen enkele Nederlandse functionarissen aan liep - hij noemt Luns overigens in het geheel niet in zijn boek - ‘die onvermurwbaar bleken in hun houding ten aanzien van westelijk Nieuw-Guinea. De echtgenote van een hooggeplaatste Nederlandse regeringsfunctionaris,’ aldus Robert Kennedy, ‘vertelde mij, dat zij een aantal jaren in Indonesië had doorgebracht en volgens haar beschouwde het volk van Indonesië de koningin van Nederland in 1962 nog altijd als eigenlijke regeerder van dat land.’Ga naar eindnoot5. |
|