Den vaderland getrouwe. Uit het dagboek van een journalist
(1973)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermdDjakarta - 11 oktober 1966Kolonel Sutikno bleef voortdurend over onderwerpen de president betreffende met mij spreken. Hij wist ook zeer goed, sedert onze eerste ontmoeting in Egypte in 1957, dat ik het vertrouwen van Bung Karno genoot. ‘De pki heeft Bapak al gebrainwashed. Daarom oefent Pak Harto op een beleefde oosterse manier een beetje druk uit. Dat wij de communistische partij thans verbieden is de schuld van de pki zelf. Zij hebben ons te veel van achteren aangevallen. Je moet Bung Karno nu bekijken door de bril van zijn huidige positie. Generaal Suharto is thans voorzitter van het presidium. Bovendien moeten wij het buitenland geruststellen, dat hier in Indonesië geen kans meer is op een herleven van communisme.Ga naar eindnoot1. Waar het om gaat, is dat de president zover komt, dat hij zegt: “Er wordt om mij niet gevochten! Ik wil om mij geen gekijf hebben!” Dát is de houding van Nasution geweest, toen hij op 11 maart uit het kabinet werd gegooid.’ Ik sprak hier met de president over. ‘Ach Wim,’ zei Bung Karno, ‘begrijpt die Tikno dan niet, dat als men al marxist is, als men al christen is, als men al de islam in zijn hart draagt, dat een order van bovenaf, een bevel van buitenaf, daar nooit enige verandering in kan brengen?’ Hoe meer Sutikno deze onderwerpen aanroerde, hoe duidelijker het voor mij werd, dat deze echte Javaan een zuivere Javaanse methodiek volgde om via een ‘koerier’ waar Bung Karno naar luisterde, bepaalde opvattingen uit de onmiddellijke omgeving van generaal Suharto binnen de paleismuren te krijgen. Op een dag vroeg ik Tikno: ‘Waarom gaat u zelf niet naar Sukarno toe?’ ‘Dat kan niet. Er zijn voor mij twee manieren om naar de president te gaan. Mijn superieur (Suharto) zendt mij (maar dat zou veel te direct en duidelijk zijn geweest) of Bung Karno laat mij komen.’ Bij het volgende dagelijkse ontbijt op het Istana vroeg ik de president om kolonel Sutikno uit te nodigen, opdat wij samen en onder vier ogen met hem konden spreken. Kolonel Bambang kreeg opdracht deze ontmoeting te regelen. Deze ochtend waren twee van mijn vroegere Garuda-vrienden uit El Shandura, kolonel Sutikno Lukitodisastra en kolonel Lamidjono, commandant van de paleiswacht - het speciale Tjakrabirawa-regiment van voorheen was door Suharto ontbonden - mij in hotel Indonesia komen afhalen. Op het paleis voegden wij ons bij de andere gasten en tegen 8.00 uur zei Bung Karno: ‘Wim, Tikno, ga mee.’ Wij verlieten het gezelschap en | |
[pagina 317]
| |
wandelden met zijn drieën naar het achterste gedeelte van de grote hal aan de achterzijde van het Istana Merdeka, waar gemakkelijke rotan stoelen staan. De confrontatie die volgde zou 45 minuten duren. Kolonel Sutikno's benadering was deze: ‘U bent onze Bapak. U bent de president. U hebt ons als anaks geleerd om op eigen benen te staan, onze eigen weg te gaan. Altijd hebben wij naar u geluisterd. Nu zijn wij uw kinderen, vastberaden en willen een andere weg inslaan.’ Bung Karno viel uit met opmerkingen als: ‘Dat weet mijn grote teen en dat weet mijn kleine teen.’ Maar hij luisterde zeer nauwkeurig en liet Tikno volkomen uitspreken. Tikno, de voormalige militaire attaché in Washington D.C., bleef echter non-committal op bepaalde scherpe vragen van Sukarno betreffende de rol van de Amerikanen bij de zogenaamde coup van '65 en ontweek te reageren op aanvallen van de president op Amerika. Als het niet zo triest was geweest, zou het een uitermate boeiende aangelegenheid zijn geweest deze twee Javanen met elkaar in de clinch te zien op een volmaakt hoffelijke, voor ons westerlingen bijna voortdurend indirecte wijze. Oosterse beleefdheden en omwegen vierden hoogtij. Op een gegeven moment refereerde president Sukarno bijvoorbeeld aan bepaalde hem bekende documenten, die de bemoeiingen van de cia in Indonesië onomstotelijk vaststelden. Ik wilde Tikno niet helemaal alléen tegen de stroom in laten zwemmen en bracht naar voren: ‘Maar Bapak, zou het niet mogelijk zijn, dat de Sowjets met hun inlichtingendienst valse documenten in omloop hebben gebracht om de Amerikanen hier in verlegenheid te brengen?’ Hierop werd de president werkelijk boos. Hij greep mijn arm, en riep: ‘Kerel (en hij schudde mijn arm), denk je dat ik dit niet weet?’ Nooit eerder had ik een dergelijke uitbarsting tegen mijzelf gericht meegemaakt. Ik antwoordde echter: ‘Ambassadeur Zain heeft mij geleerd, dat zolang hij nog boos op mij wordt, ik nog meetel.’ Sukarno ontspande en lachte. Wanneer, zoals wij thans weten, het zelfs in Washington mogelijk is om een officieel telegram van het ministerie van Buitenlandse Zaken, te vervalsen en rond te zenden, zoals de Republikeinse aanhangers van Nixon in 1972 zouden doen, waarbij jfk in de schoenen werd geschoven de moord van de cia op president Ngo Dinh Diem en diens broer, op zijn geweten te hebben, kan men nagaan hoe eenvoudig het voor de inlichtingendienst van de Verenigde Staten was via tal van verraderlijke elementen in de top van het Indonesische leger valse documenten in Djakarta te verspreiden waardoor de onderlinge spanningen en het wantrouwen voldoende zouden toenemen om een botsing tussen Indonesiërs onderling te garanderen. Juist omdat Bung Karno zich deze necolim intriges en smerige methoden terdege bewust was, bleef hij in de oktober 1965 affaire uitermate op zijn qui-vive en wilde de zaak tot op de draad toe uitgezocht hebben voor hij als staatshoofd van alle Indonesiërs, zowel het conspirerende leger als de pki, tot een beschuldiging of uitspraak zou komen. Maar de rijstebrij van authentieke en valse rapporten, telegrammen en documenten had zich in de loop der jaren tot zulk een onontwarbare heksenketel uitgebreid en opgehoopt, dat het een haast onmen- | |
[pagina 318]
| |
selijke taak werd om er wijs uit te worden. Precies als met Watergate, diende de totale verwarring er dan toe om de aandacht van de werkelijk belangrijke facetten en gebeurtenissen, die hebben plaatsgevonden, af te leiden. Zo verlopen nu eenmaal standaard- en routine-operaties van spionageclubs. Kolonel Sutikno suggereerde langs tal van omwegen of Bung Karno niet het offer zou kunnen brengen om linkse groeperingen en de pki in hun houding te veroordelen en zich van hen publiekelijk te distantiëren. De president maakte het de kolonel er niet eenvoudiger op, want hij reageerde aanvankelijk helemaal niet, zodat Tikno dit netelige onderwerp steeds verder uitdiepte. Op een gegeven moment, nadat deze officier iets gezegd had in de geest van dat niemand, ook niet Suharto of diens omgeving, Bapak eigenlijk zou willen missen aan het hoofd van de staat, boog Tikno zijn hoofd en had hij tranen in de ogen. Ook Bung Karno was geroerd. Toch zou hij geen duimbreed wijken en, alhoewel hij vermeed te zeggen, dat het leger zelf schuldig was, zei Bapak: ‘Zij (de pki) zijn niet in opstand tegen de regering gekomen. Ik kan hen niet afvallen.’ Hij zei dit met een gelatenheid, die mij verwonderde. Hij gaf te kennen absoluut niet gebrand te zijn op het presidentschap van Indonesië, wanneer de huidige bewindhebbers zich het recht meenden te moeten aanmeten om marxisten en links denkende partijen naar het leven te staan. ‘Wat denken jullie eigenlijk,’ zei Bapak letterlijk tegen kolonel Sutikno, ‘dat ik er tuk op ben om president te zijn?’ Ik wil hier entre parenthèses opmerken, dat als Bung Karno een neiging níet bezat, dan was het een machtscomplex. Als hij dat had gehad zou hij, zoals Dewi hem raadde in 1966, een ander politiek jasje hebben aangetrokken, zijn aangenomen kind, de pki, hebben verloochend en hij zou nog jaren staatshoofd hebben kunnen blijven. Wat meldt Luns in zijn bestseller? Sukarno was ‘een volstrekte opportunist. Het ging hem erom aan de macht te blijven.’ En dan: ‘In Sukarno is het machtscomplex de overheersende rol gaan spelen. Hij kon niet tegen de verleidingen van de weelde en de luxe van de macht. Hij praatte veel, maar hij had zijn huiswerk niet gedaan, de dossiers nauwelijks of niet bestudeerd.’Ga naar eindnoot2. Ik geloof niet dat de lezer correcties of commentaar op dit gedaas van Bung Luns behoeft. Het was Luns, die door zijn collega-ambtenaren van Buitenlandse Zaken er juist altijd van werd beschuldigd dat hij de meeste tijd van zijn negentien jaar ministerschap nauwelijks wist waar vergaderingen, die hij moest voorzitten, over handelden. En te veel praten? Wie? Sukarno? Samen met kolonel Sutikno reed ik in diens jeep mee terug naar hotel Indonesia. ‘Wim,’ aldus Pak Tikno, ‘het was een goed gesprek. Nu gaat de oude heer er vanavond verder over nadenken.’ Ik was het hier niet mee eens. Ik wist dat Bung Karno de onwrikbare overtuiging had dat het leger en niet de pki op 1 oktober 1965 zijn lang beoogde staatsgreep had uitgevoerd. Ik wist dat hij nooit ofte nimmer tegen beter weten in, of in strijd met zijn opvattingen over wat het heilige belang van het land zou moeten zijn, éen groep van zijn anaks af zou vallen of veroordelen op basis van, zoals Luns dacht het opportuniteits- | |
[pagina 319]
| |
beginsel, of in strijd met de feiten, de eerlijkheid en zijn geweten zou handelen. Daarom is het ook zo ontmoedigend, dat mensen die door het leger werden gesouffleerd en gebruikt - ik denk hierbij aan bijvoorbeeld Anthonie Dake - met lijvige boekwerken op de markt komen, om communisten af te schilderen als de dupe van Sukarno, die op 1 oktober 1965 de lange schaduw achter de schermen zouden zijn geweest met een bevel, zes generaals op beestachtige wijze in moten te laten hakken. |
|