Den vaderland getrouwe. Uit het dagboek van een journalist
(1973)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 220]
| |
Mexico City - 10 april 1964Intussen ging het métier van journalist bij alle te omzeilen klippen en subtiele sabotage van de bvd, de rvd, Buitenlandse Zaken en De Telegraaf gewoon door. Van 8 tot 17 april 1964 schreef ik een reportage van het staatsbezoek van de koningin en de prins aan Mexico. Al de tweede dag deed zich een incident voor. Ik had een uitnodiging ontvangen om een receptie van ambassadeur Van Heemstra ter ere van het vorstenpaar bij te wonen. Ik vond dit een belevenis, want na alle wijd en zijd verspreide beschuldigingen over landverraderlijke activiteiten kon ik eindelijk met andere Nederlanders, koningin en prins een hand gaan geven. Bovendien wist ik hoe zij in hun hart aan de kant van Paul Rijkens en ons en niet van Drees, De Quay of Luns hadden gestaan. Toen ik aan H.M. werd voorgesteld zei zij tot mijn niet geringe verbazing: ‘O, ú bent meneer Oltmans,’ wat in verscheidene toonaarden te interpreteren was. Nauwelijks was mijn hand drukken met de prins voorbij of een man, die bepaald niet in deze omgeving paste, vroeg mij in een volle salon ten overstaan van tientallen gasten van het koninklijk paar naar mijn uitnodigingskaart. De man bleek rechercheur Van der Heijden, van paleis Soestdijk, te zijn. Ik dacht er niet over aan het verzoek te voldoen en er ontstond een klein incident. Een staatsbezoek is een crime. Staatsbezoekers worden van het kastje naar de muur gesleept waarbij zij door een leger paparazzi op de voet worden gevolgd, zodat men doorgaans én van de tempels of ruïnes, die men probeert te bezoeken, niets of nauwelijks iets observeert, én zich bij dit alles dermate aan de opdringerige allemaal dezelfde plaatjes knippende fotografen en filmers ergert, dat zo'n reis al vergald moet zijn voor men eraan begint. Toen ik filmopnamen zag van koningin en prins, poserend op de top van de Burubudur-tempel op Java,Ga naar eindnoot1. herinnerde ik mij deze Mexico-reis en de constante ergernis op het gezicht van de koningin, zelfs wanneer een altijd weer hoofse Luns opdook, om haar de helpende hand te bieden bij een overstap of een smalle trede van een ruïne of tempel.Ga naar eindnoot2. Tijdens een diner in Ooxaca, bereikte het reizende vorstelijke gezelschap het bericht, dat Nikita Khrushchev zou zijn overleden. Luns sprong | |
[pagina 221]
| |
geagiteerd van tafel op. Twee uur later bleek het een canard te zijn geweest. Ik scheidde mij al spoedig af van het officiële programma en bracht geruime tijd door in de prachtige door 14 architecten gebouwde Ciudad Universitaria. Ik wilde een indruk krijgen van wat onder de studenten leefde. Ik werd gevraagd om in het kader van het koninklijke bezoek een lezing te geven, zoals ik dit steeds in de Verenigde Staten deed, over het onderwerp ‘De wereldsituatie door de ogen van een journalist’. Op verzoek van de Federación Universitaria de Societades del Alumnas sprak ik op 14 april 1964 te 19.30 uur in het auditorium van de universiteit. Wat hier verkeerd aan was is mij ontgaan maar er scheen diepe ergernis over te bestaan op de ambassade. Ook werd heftig geroddeld over het feit, dat ik, na een borrel gedronken te hebben bij de Indonesische ambassadeur en mevrouw Ismail Thajeb, samen met hen in een Cadillac met de Indonesische vlag voor het ministerie van Buitenlandse Zaken arriveerde, waar een officieel diner voor koningin en prins werd gegeven, dat mede werd bijgewoond door het corps diplomatique en de pers. Ik ben niet meer op staatsbezoeken meegegaan. Deze zijn voor de pers even criant als voor de staatsbezoekers zelf. Wat voor mij trouwens een volmaakt onbegrijpelijke zaak is geweest was dat het genootschap van Nederlandse hoofdredacteuren zich op 1 september 1973 ter gelegenheid van het zilveren regeringsjubileum van H.M. de Koningin naar Soestdijk liet tronen om daar van te voren zes ingeleverde vragen te gaan oplezen en naar een antwoord eveneens op papier van de vorstin te moeten en mogen luisteren. Dit moet een dermate imbeciele vertoning zijn geweest in de najaren van de twintigste eeuw, dat ik niet begrijp dat een echte journalist zich tot dit soort complete en embarrassing apekool leent. |
|