Den vaderland getrouwe. Uit het dagboek van een journalist
(1973)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermdNew York - 11 februari 1961Van Konijnenburg belde vanuit Den Haag naar New York en bevestigde dat men met man en macht, met vereende krachten aan een mandaat van de regering werkte om op het hoogste niveau in stilte met de Indonesiërs over Irian-Barat te gaan praten. ‘Het kabinet gaat akkoord,’ aldus Konijn, ‘alleen Luns houdt de zaak nog tegen.’ Dit was februari 1961 notabene! Goethe heeft het reeds gezegd, dat de haat, die hier werd beschreven, ‘het sterkst en het wreedst is waar men de laagste graad van cultuur en innerlijke beschaving treft.’ De wijze waarop onze vriend Luns zijn beleid inzake Sukarno en Indonesië voerde deed mij dan ook sterk aan deze uitspraak denken. Schmelzer zou Luns' obstructie later bevestigen. Hij schreef: ‘De | |
[pagina 123]
| |
felste tegenstander van overleg met Indonesië (ten tijde van het kabinet-De Quay) was zonder twijfel Luns.’ De oud-minister vervolgde: ‘Hij laat geen gelegenheid voorbijgaan om een opening tot een dergelijk gesprek af te sluiten. Zo concipieert hij begin september (1961) een passage voor de Troonrede, waarin staat dat met Indonesië “geen gesprek over Nieuw-Guinea mogelijk is, omdat dit land het zelfbeschikkingsrecht van de Papoea's niet erkent”.’Ga naar eindnoot1. Heftige discussies in het kabinet. Luns kreeg zijn zin. Van Konijnenburg bevestigde met dit telefoontje, dat mijn gesprekken met ambassadeur Sukardjo, en het daaruit voortgekomen voorstel van een ontmoeting in New York, evenals de brief van de heer Van Blankenstein aan Sukardjo met afschriften aan tal van hooggeplaatste Nederlanders, in Den Haag explosief hadden gewerkt. Hij vroeg mij Sukardjo dienovereenkomstig in te lichten. |
|