Den vaderland getrouwe. Uit het dagboek van een journalist
(1973)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 121]
| |
New York - 24 januari 1961Bij terugkeer in de Verenigde Staten had ik onmiddellijk een onderhoud met ambassadeur Sukardjo Wirjopranoto die bereid was de heer Hirschfeld voor een eerste overleg te ontmoeten. Ik berichtte dit aan Konijn. Hij antwoordde onder meer: ‘Nu noem je de mogelijkheid, Hirschfeld en Sukardjo contact te laten hebben, een mogelijkheid die aan deze zijde stellig - althans in eerste aanleg - belangstelling heeft. Deze mogelijkheid zal nu op hoger niveau worden afgetast. Uiteraard zal ik je op de hoogte houden. De plaatsing van de heer Zain in Amerika is inderdaad, zoals je het noemt, “een ruggesteun” voor het gesuggereerde contact.’Ga naar eindnoot1. Na vele contacten over en weer ontving ik op 25 januari de volgende brief van Konijn: ‘Gisteren was ik weer in Bonn. Eerst sprak ik met de heer Zain, waarna de heren Kouw Bian Tie en Sudjoko (vroeger in Den Haag) binnenkwamen. De avond voor mijn vertrek naar Bonn belde de heer Van Blankenstein mij nog op en deelde mede van jou een brief te hebben ontvangen met de categorische vraag: ‘Wat moet Nederland voor Nieuw-Guinea hebben?’ Het antwoord heeft de heer Van Blankenstein mij voorgelezen. Het is mijns inziens zeer duidelijk. Aangezien een aantal hoogmogendheden het concept nog moeten lezen, kan ik je er nu nog niets over schrijven. In ieder geval is je brief een soort “knuppel in het hoenderhok” en werkt daardoor prima. Naar mijn mening wil Nederland niets voor Nieuw-Guinea hebben, behalve het herstel van normale handelsbetrekkingen, met andere woorden dat Nederland met Indonesië gewoon - zonder privileges - handel kan drijven. De heer Zain zei in het gesprek nog, dat hij sobat kerasGa naar eindnoot2. was van de heer Sukardjo; dus dat als er in Amerika eventueel voorbesprekingen konden worden gevoerd, hij dit zeer zou toejuichen,’ aldus Konijn. |
|