'Tell me who your friends are...'
(2002)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 52]
| |
[pagina 53]
| |
John van Haagen zag ik in 1953 op lijn 16 staan op weg naar mijn grootvader in de Hendrik Jacobszoonstraat te Amsterdam. Hij bleek een achttienjarige leerling-machinist op een onderzeeboot te zijn. Indische jongen ten voeten uit, met zijn matrozenpet schuin op zijn neus. Hij ging mee, omdat ik wist dat bij opa nassi werd geserveerd. Hij had een blond vriendinnetje, 17 jaar oud, Greet Koehler, dochter van een stratenmaker uit de Transvaalstraat. John werd één van mijn hartsvrienden. Hij vroeg, als hij met verlof uit Den Helder kwam, of ik zondagmiddag naar de bioscoop ging opdat hij en Greet in mijn bed van elkaar konden genieten. Zij raakte dan ook prompt in verwachting en baarde twee jongens. Er zijn vier jongens op gevolgd, waarvan er één de wiegendood zou sterven. Jarenlang zou John op onderzeeboten varen. Hij werd ook naar Nieuw-Guinea uit gezonden. Dit was voor Greet te zwaar met vijf jongens. Hij verliet daarom de Marine en werkte in de Rotterdamse haven als machinist, alwaar hij het tot voorzitter van de ondernemersraad van de Graan en Elevator Maatschappij (gem) bracht. Zij hadden een gelukkig huwelijk dat vroegtijdig werd beëindigd omdat Greet als veertigjarige moeder kanker kreeg. Dit zou op een der meest dramatische momenten uitlopen, die ik ooit in mijn directe omgeving ervoer. In overleg met de behandelende arts werd tot euthanasie besloten. Na afscheid van de kinderen gaf hij haar de middelen waardoor zij voor altijd zou inslapen. Hij lag bij haar tot zij was overleden. John kwam me na mijn uitwijzing uit Zuid-Afrika in 1992 onmiddellijk te hulp. Hij kwam uit Rotterdam om op de Westerkade tientallen boekenplanken voor me te timmeren. Hij was zeer geïnteresseerd in politiek en we voerden lange debatten. Altijd belde hij op om van gedachten te wisselen over politieke ontwikkelingen. Vele van deze gesprekken zijn in mijn Memoires straks terug te vinden. Eigenlijk waren zij beiden unieke mensen, van wie nooit iemand in dit land heeft gehoord, omdat zij geen zogenaamde bekende Nederlanders waren. Zij zetten vijf jongens in de wereld. En ik beschrijf ze in mijn dagboeken met grote affectie, omdat ik dankbaar ben hen gekend te hebben. John schreef deze bijdrage in 1993. Twee jaar later kreeg hij onverwachts een hartaanval.
Amsterdam, voorjaar 1953 Hij kwam naar mij toegelopen met een smile verbonden met een gezicht omgeven door een regenjas met een bontkraag. Mijn Indische reserve, verdedigend ingesteld, kwam niet in werking. Er | |
[pagina 54]
| |
ging van die benadering een soort intimiteit uit welke mij deed beseffen dat ik was gewogen, en in een kader geplaatst van basically good. Tot mijn geluk, denk ik, want deze ontmoeting is voor mij de opening geweest naar een andere wereld, een wereld van denken over mezelf en de omgeving waarin ik verkeerde. Het heeft er toe geleid, dat ik uiteindelijk het kleed van schaamte aflegde dat de uit Indië gerepatrieerde meekrijgt van dankbaarheid voor het gebodene. In plaats van ‘je moet niet zo Indische doen’ als terechtwijzing van ouders en andere familieleden, vertelde hij mij dat er een Indische beschavingspatroon bestond dat veel verder ging dan simpele gemanierdheid. In de nauwe stalen wereld, zoals ik die kende aan boord van onderzeeboten, wanneer geest en lichaam bezet zijn door automatisch handelen, werden mijn boeken een schild tegenover onverschilligheid jegens het bestaan als mens, als vader en als echtgenoot. Als ons schip Norfolk, Virginia aandeed nam Willem de bus uit New York en zocht me op. Hij tawarde (prijs afdingen) bij het kopen van cellosnaren in een winkel in Norfolk. Ik zag hem de obers van het American Hotel op het terras de fooien tot in de promilles uitbetalen. Hij gaf me de sleutels van zijn flat aan de Leidsekade opdat ik daar mijn gang zou kunnen gaan. Willem verscheen op de kade van Willemstad, Curaçao om er één dag met mij te kunnen omong-omong (praten). Ik denk dat Willem Oltmans het Christelijke dogma huldigt dat stelt dat zondigen pas mogelijk is als er sprake is van overtuiging en kennis van zaken toegepast bij het selecteren van zijn vriendenkring. Want een ieder, die dit niet doet wordt afgeschoven naar de kudde van personen waarvan de Bijbel zegt dat zij de hemel zullen verwerven, omdat zij eenvoudig van geest zijn. In zijn werk zijn degenen die zondigen met kennis van zaken en overtuiging zijn grootste vijanden, vooral omdat zij zich maar al te dikwijls proberen te verschuilen achter een kudde eenvoudigen van geest ten einde reeds hier op aarde een privé hemel te verwerven. Meedogenloos en met vasthoudendheid zal hij hen confronteren met zijn mening en overtuiging ten aanzien van hen, en tegelijkertijd onomwonden ook het verhaal van zijn eigen ik openbaren. | |
[pagina 55]
| |
Willem was en is altijd een eenling geweest, een menselijke satelliet, een Voyager op zoek naar de uiterste grenzen van het menselijk kunnen. Zijn lichamelijk bestaan is zijn limiet. De beperktheid van dit werktuig is voor hem een kwelling. Hij is uniek. Hij is een wolkenjager op jacht naar een roze wolk. J.H.P. van Haagen Rotterdam, februari 1993. |
|