Bijlage 57
Nicolaï en Pasman advocaten
informatie voor de pers
26 november 1996
Willem Oltmans heeft samen met zijn advocaten mr Ellen Pasman en mr. P. Nicolaï begin november 1996 onderzoek gedaan in Zuid-Afrika.
In de periode 1986-1992 was Oltmans werkzaam in Zuid Afrika. In augustus 1992 werd hij het land uitgezet.
Oltmans heeft steeds volgehouden dat de Nederlandse overheid zijn uitzetting heeft bewerkstelligd.
De advocaten van Oltmans hebben in Zuid-Afrika contact opgenomen met hooggeplaatste functionarissen die bij de verschillende veiligheidsdiensten zijn betrokken.
Uit de contacten is gebleken dat de veiligheidsdienst van Nederland bemoeiing heeft gehad met de uitzetting van Oltmans. Tegenover de advocaten is verklaard dat de Nationale Intelligentie Dienst van Zuid-Afrika een vaste man op de ambassade had die in continu contact stond met de BVD.
Voorts is de advocaten uit de gevoerde gesprekken gebleken dat Nederlandse veiligheidsfunctionarissen in 1986 een bezoek hebben gebracht aan de ambassadeur en deze onder druk hebben gezet om alle contacten met Oltmans te verbreken.
Enige tijd voordat Oltmans werd uitgezet uit Zuid-Afrika was het in de kringen van de veiligheidsdiensten en hoge overheidsfunctionarissen een publiek geheim dat Oltmans door de Nederlandse veiligheidsdienst ervan werd beticht een dubbelagent te zijn die voor de CIA en de KGB zou werken. Dit is uit de contacten die de advocaten in Pretoria hebben gehad, gebleken. Daarbij is hen verteld dat er documenten bestaan waaruit blijkt dat de Nederlandse veiligheidsdienst onder meer door deze informatie te verspreiden, actief is betrokken geweest bij het proces van ‘zwartmaken’ van Oltmans dat uiteindelijk tot zijn uitzetting heeft geleid.
Op donderdag 14 november 1996 is dr. Christo Landman als getuige achter gesloten deuren door de Rechter Commissaris en de advocaten van Oltmans gehoord.
De heer Landman was tot 1987 verbonden als tweede man aan de Zuid-Afrikaanse Ambassade. Van 1987 tot 1992 (toen hij chef van de ambassade ter Berlijn werd) was hij hoofd van een veiligheids-afdeling van Buitenlandse Zaken die betrokken was bij geheime projecten.
De heer Landman heeft onder ede bevestigd dat de Zuid-Afrikaanse Inlichtingendienst in continu contact stond met de BVD. Hij heeft de rechter-commissaris aangeraden documenten op te vragen die betrekking hebben op de bemoeiing van Nederlandse veiligheidsfunctionarissen met de uitzetting van Oltmans. Daarnaar gevraagd heeft de getuige verklaard dat hij documenten heeft gezien die daarop betrekking hebben, maar voor het overige heeft de getuige zich op het verschoningsrecht beroepen.
Wel is door de heer Landman onder ede verklaard dat hij in zijn contacten met Buitenlandse Zaken, nog voordat hij Oltmans persoonlijk had ontmoet, een beeld van Oltmans kreeg geschilderd dat hij heeft samengevat als ‘een gevaarlijk man’.
| |
Mrs Nicolaï en Pasman zullen de officiële documenten waarnaar door de getuige is verwezen, opvragen bij de Zuid-Afrikaanse overheid. Oltmans kan aan de Zuid Afrikaanse grondwet het recht op inzage ontlenen.
Voorts is met de Rechter-Commissaris de mogelijkheid besproken van een zogeheten ‘rogatoire commissie’. De rechter zal dan naar Zuid Afrika gaan om daar het onderzoek voort te zetten. De advocaten hebben erop gewezen in Zuid Afrika over nog veel meer getuigen te beschikken.
Uit de getuigenis van de heer Landman, alsmede uit de overige informatie waarover de advocaten beschikken, blijkt dat er tussen de Nederlandse veiligheidsdienst en haar Zuid Afrikaanse zusterdienst allerlei contacten zijn geweest in de affaire Oltmans. De heer Landman heeft tijdens het getuigenverhoor toegegeven dat er een ‘continu’ contact was tussen de functionaris van de Zuid Afrikaanse Nationale Intelligentiedienst op de ambassade en de BVD.
De informatie die nu boven tafel is gekomen, werpt een geheel ander licht op de zaak, dan de informatie die door en namens de Nederlandse regering in het verleden is gegeven.
Op vragen van de kamerleden Jurgens, Stoffelen en Wolffensperger is in 1992 door minister president Lubbers geantwoord: de ‘achtergronden’ van de uitzetting van Oltmans ‘zijn mij niet bekend‘. Ook heeft de toenmalige BVD-directeur Docters Van Leeuwen in contacten met het kamerlid Stoffelen verklaard dat zijn dienst op geen enkele wijze betrokken was bij Oltmans' verblijf in en uitzetting uit Zuid-Afrika.
Docters van Leeuwen is in het proces-Oltmans op 30 mei 1996 als getuige onder ede gehoord. Op vragen van mr Nicolaï heeft hij onder ede verklaard ‘dat er überhaupt met de Zuid Afrikaanse zusterdienst geen contact was onderhouden, dus ook niet ten aanzien van de heer Oltmans’.
De advocaten van Oltmans zijn van oordeel over voldoende bewijsmateriaal te beschikken waaruit blijkt dat de BVD en de Nationale Intelligentie Dienst een geregeld contact onderhielden. Op grond van dat materiaal, waarvan de getuigenis van de tweede man op de Zuid Afrikaanse ambassade onderdeel uitmaakt, hebben zij besloten om een aanklacht wegens meineed tegen de heer Docters van Leeuwen in te dienen.
De aanklacht wegens meineed betreft tevens een andere onwaarheid die door Docters van Leeuwen onder ede is uitgesproken. Hoewel de heer Stoffelen heeft verklaard dat hij toentertijd uitdrukkelijk aan de heer Docters van Leeuwen had gevraagd of er enig dossier bij de BVD bestond over Oltmans, heeft deze onder ede verklaard dat hem die vraag niet was gesteld.
Ter zake van de verdenking van het door Docters van Leeuwen gepleegde strafbare feit als omschreven in art. 207, eerste lid, Wetboek van Strafrecht (meineed) is hedenmorgen aangifte gedaan bij de Officier van Justitie te Den Haag.
Voorts beschikken mrs Nicolaï en Pasman over informatie waaruit blijkt dat Nederlandse veiligheidsfunctionarissen druk hebben uitgeoefend op de Zuid Afrikaanse diensten.
Aangezien dat een operatie is geweest die geheel buiten de bevoegdheden op grond van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten valt, overwegen de advocaten om de Rijksrecherche in te schakelen om uit te zoeken welke functionarissen onwettig hebben gehandeld.
|
|