De staat van bedrog
(1997)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 69]
| |
de rechtszaal. We zaten samen op Nijenrode (1946-1948) toen dit instituut net was opgericht. We deelden met zes andere studenten een kamer. Henk vertelde dat ik zijn getuige was geweest bij zijn huwelijk met Mimi Sijlmans. Hij vertelde ook hoe we beiden in 1953 als redacteur-buitenland bij het Algemeen Handelsblad in Amsterdam onze loopbanen begonnen.Ga naar voetnoot77 Zijn getuigenis van 7 mei 1996 zou feitelijk een illustratie worden van waarom Hofland, nadat wij elkaar vijftig jaar geleden ontmoetten, de reputatie van gigant in de journalistiek opbouwde (recentelijk nog door burgemeester Patijn begiftigd met de gouden ganzeveer) en waarom ik, na een halve eeuw journalistiek bedrijven, zonder pensioen in de bijstand terecht ben gekomen. Om het zo aardig mogelijk te houden: Hofland heeft zijn hele loopbaan water bij de wijn gedaan, rekening houdend met zowel zijn superieuren als de omvang van zijn bankrekening. Enerzijds leverde dit jarenlange schipperen hem in lang vervlogen tijden de reputatie op van ‘de keizer van de Nieuwezijds Voorburgwal’, de toenmalige Hollandse Fleetstreet. Anderzijds vind je vandaag de dag om het boek De MedialeugenGa naar voetnoot78 een banderol met de volgende uitspraak van Hofland: ‘Bij de volle waarheid zijn dikwijls tegengestelde belangen betrokken, en dan kan het doelmatig zijn het eigen belang te sparen door te liegen...’ Wat Hofland vanmorgen te berde bracht is de meest passende illustratie van wat hij op het banderol zelf verkondigde. Ik laat hem gaarne, aan de hand van rol nummer 91.8214, aan het woord: ‘Mr. Pasman citeert uit een brief van mij van 31 januari 1957 aan de heer Oltmans. Zij zegt dat deze is opgenomen in diens Memoires, deel 2, bladzijde 255. Ik schrijf in die brief - en als dat daar zo staat dan heb ik dat geschreven - dat ik 's avonds met Hans Beynon in Den Haag heb gegeten en dat hij mij vertelde dat hij dat hoofdartikel tegen jou had geschreven. Ik schrijf ook dat hij door Buitenlandse Zaken was opgebeld om daar eens te komen praten, waar ze hem verteld hebben dat jij een “wankele figuur” was. De context van waaruit ik dit heb geschreven, kan ik nu niet meer reproduceren. Ik kan wel zeggen dat het Nieuw-Guinea-beleid een door taboes omgeven, fel verdedigde politiek was van de Nederlandse regering. De naam Drost, die ook in de betreffende brief voorkomt, zegt mij niets.’ Waar Hofland mij in genoemde brief ook voor waarschuwde, en wat mevrouw Pasman hem niet vroeg, was dat uit alles bleek dat er op Bui- | |
[pagina 70]
| |
tenlandse Zaken ‘dossierwerk’ tegen mij was verricht. Dit was al in 1957 en de eerste keer dat ik besefte in Den Haag een vijandig gezind ministerie tegenover me te hebben gekregen. Hofland schreef verder in genoemde brief dat de toenmalige Indonesië-redacteur van zijn krant, ‘de lammeling Albert Besnard’ hem had toegezegd: ‘Ik zal Oltmans kraken.’ Besnard was een bondgenoot van Buitenlandse Zaken. Ook bevestigde Hofland dat behalve Hans Beynon ook hoofdredacteur Matthieu Smedts van Vrij Nederland voor de lunch was genodigd door Buitenlandse Zaken. Over Smedts behoefde ik me geen zorgen te maken, ‘want wat het ministerie hem (over jou) gaat vertellen weet hij vooruit en zal hem volkomen koud laten’.Ga naar voetnoot79 Wat mevrouw Pasman verder niet vroegGa naar voetnoot80 was wat ik op pagina 216 in Memoires 1953-1957 schreef over wat er werkelijk was gebeurd in 1957, toen ik door het Algemeen Handelsblad werd ontslagen. Henk Hofland zou me achteraf toevertrouwen dat de bvd alsmede het ministerie van Buitenlandse Zaken de hoofdredacties (vertrouwelijk) hadden gewaarschuwd dat ik ‘staatsgevaarlijk was en dat men met een dergelijke man, over wie de meest compromitterende rapporten circuleerden, toch immers als fatsoenlijke Nederlandse krant niet in zee kon gaan!’ Ellen wist dat Hofland zich er niets van herinnerde. Ik heb deze uitspraken toen hij ze me vertelde in mijn dagboek opgetekend.Ga naar voetnoot81 Vanmorgen vertelde Hofland een veilige anekdote, waar hij met niemand problemen over zou krijgen, namelijk hoe de toenmalige directeur van het Algemeen Handelsblad hem en mij in een café had zien zitten en later vroeg: ‘Gaat u eigenlijk om met die man?’ Verder zei Hofland over zijn contact met mij: ‘Er zijn ook andere mensen geweest die mij over het omgaan met hem hebben aangesproken. Zou je dat wel doen, vroegen ze. U vraagt mij of ze ooit een motief voor die vraag hebben opgegeven. Ik antwoord daarop: ik denk dat het kwam door hun persoonlijke smaak.’ Na zich nog van alles niet te hebben kunnen herinneren verklaarde Hofland: ‘Ik ging wel eens iets eten en vooral drinken met Matthieu Smedts, hoofdredacteur van Vrij Nederland. De man sprak nogal in sluiers en uit | |
[pagina 71]
| |
een van die sluiers heb ik weieens begrepen dat er mogelijk druk op de hoofdredactie is uitgeoefend om in het kader van de Nieuw-Guinea-politiek bepaalde dingen niet te publiceren, zoals dat ook met de affaire-Greet Hofmans is gebeurd. Ik denk dat Smedts daar niet gevoelig voor was.’ En ten slotte: ‘Mr. Pasman vraagt mij ook nog of ik mij kan voorstellen dat de heer Oltmans minder welkom was bij Buitenlandse Zaken. Ja, als je namelijk het beleid bepaalt kun je voor wat betreft journalisten beter met meepraters te doen hebben dan met tegensprekers. De heer Oltmans is geen meeprater. Mr. Den Hertog vraagt mij naar aanleiding van een gebeurtenis uit januari 1972, waarbij ik een fotograaf van De Telegraaf onder een vals voorwendsel heb meegenomen naar een ontvangst gegeven door de heer Oltmans, of ik daarbij heb gehandeld op enigerlei overheidsinstigatie. Het antwoord daarop is volmondig neen. Ik heb die fotograaf ontmoet in het Hilton Hotel en heb hem meegenomen in het kielzog van een mevrouw die ik daar ontmoette en die vond dat deze fotograaf ook mee moest. Ik kan mij niet herinneren dat de heer Goeman Borgesius mij de dag na die gedenkwaardige ontvangst heeft gezegd: maar wist je dan niet dat wij door de bvd waren getipt over de aanwezigheid van Russische diplomaten bij die ontvangst. Ik sluit het niet uit.’
Het zou van enig belang zijn geweest indien Hofland zich wel zijn ontmoeting met Goeman Borgesius (hoofdredacteur De Telegraaf) zou hebben herinnerd. Tijdens de explosie van publiciteit over het schandaal schreef ik op 19 januari 1972 in mijn dagboek: ‘Nadat De Telegraaf met de rampzalige publicatie was gekomen, vroeg Hofland me direct naar de hoofdredactie van het Algemeen Handelsblad te komen. Mij bleek aldaar dat de man, die sedert 1946 op Nijenrode mijn vriend was geweest, zich meer opwond over het feit dat ene mevrouw Marianne in de publiciteit was gekomen dan dat ik voor het hele land als samenzweerder met de Sovjets te kakken was gezet in De Telegraaf.’ Op 20 januari 1972 om 09.15 uur belde Henk in mijn bijzijn de heer Goeman Borgesius, die hem zei de avond tevoren geen dienst te hebben gehad. Het was de adjunct, de heer Heitink, die dienst had gedaan.Ga naar voetnoot82 ‘Ik kan je vertellen,’ aldus Hofland tegen Goeman, ‘dat ik er zelf bij ben geweest en dat het onzin is wat jullie allemaal hebben geschreven.’ Inmiddels was ook André Spoor ten burele verschenen. Als eerste stap | |
[pagina 72]
| |
werd gezamenlijk een dementi opgesteld dat 's avonds in NRC Handelsblad zou verschijnen. Maar hoe de bvd/Telegraaf-canard werkelijk te ontzenuwen? In ons bijzijn sprak Hofland af die avond met Borgesius te zullen gaan eten. In 1996 herinnerde de man die keer op keer stelt een absoluut ijzeren geheugen te hebben, zich hier geen syllabe meer van. Goeman vertelde hem die avond, over een biefstukje met wijn, uitvoerig hoe de bvd zijn blad had getipt dat er Sovjetdiplomaten bij Oltmans op een cocktailparty zouden komen. Anton Veldkamp, hoofdfotograaf van het blad, kreeg opdracht fotomateriaal te leveren. Veldkamp zelf fotografeerde de auto van de Sovjetdiplomaten voor mijn woning. En via Hofland die me had opgebeld ‘een lifter’ mee te nemen, werd fotograaf René Zonneveld mijn huis in gesmokkeld door de man die ik het minst van een dergelijke verachtelijke daad zou verdenken, Henk Hofland.Ga naar voetnoot83 Laat ik maar volstaan met mee te delen dat ook mijn oudste vriend in de journalistiek ernstige geheugenstoornissen vertoonde toen hij schoorvoetend en aarzelend, dankzij langdurig voorwerk van Ellen Pasman, kon worden overgehaald in de marge van mijn rechtszaak mee te babbelen. Niets van wat hij zei sneed hout, laat staan dat degenen die me juridisch bijstaan ermee uit de voeten konden. Toch was ik hem wel dankbaar dat hij überhaupt was verschenen. Ik zond hem dan ook een fax dat we definitief een streep onder het onaangename verleden moesten zetten en maar eens bij moesten praten. Hij leende en passant in de rechtszaal nog een tientje van Julius Vischjager, die naar zijn tientje uiteraard kan fluiten. Intussen heeft de Raad voor de Journalistiek de klacht van de heer Docters van Leeuwen in verband met een uitzending van het programma Lopende Zaken (vpro) afgewezen met de mededeling dat ‘de grenzen van zorgvuldigheid niet waren overschreden’. Ik begrijp trouwens dat mijn zaak tegen de Staat grote beroering teweegbrengt binnen het kantoor van Höcker, Rueb & Doeleman. Ook zorgde de nvj voor een verrassing. De met Abram en Verploeg gemaakte afspraak over een inlegvel over mijn zaak wordt ingetrokken. Er komt nu alleen een artikel, te schrijven door de nieuwe hoofdredacteur van De Journalist, Piet Hagen, die uiteraard nul komma nul weet van mijn zaak - laat staan van mijn verleden. |
|