een officieel diner heb ik natuurlijk te zorgen voor de veiligheid van alle betrokkenen en ik ging dan ook met de heer Hoeks mee naar degene die hij bedoelde. Op de schets, die mijn echtgenote heeft vervaardigd (en die wordt aangehecht), ziet u de heer Hoeks (6) op mij toekomen. Ik ben nr. 4 en u ziet mij dan vervolgens naar de betrokken persoon toe lopen. Deze stond ongeveer midden voor de entree.
Ik hoor de heer Oltmans, hier aanwezig, zeggen dat hij tijdens de bewuste receptie niet is aangesproken door iemand die ik heb aangeduid als de heer Hoeks en dat hij - Oltmans - ook niet door zo iemand naar zijn naam is gevraagd.
Aanvankelijk dacht ik nog dat het wellicht een bezoeker was van een andere receptie die in dezelfde straat door mij was aangeboden als Nederlands ambassadeur in Hotel Mandarin en die op dat moment nog liep. Er was in zoverre sprake van enige overlapping. Ik heb bij de persoon die de heer Hoeks mij aanwees, niet gezien dat hij een badge op had waar zijn naam op stond. Ik weet ook niet of journalisten toen hun persbadges droegen. Als ik had gezien dat de betrokkene een persbadge had gedragen met daarop de naam Oltmans, had de heer Hoeks mij vermoedelijk niet aangeklampt en had ik er zelf verder ook geen werk van gemaakt. De heer Hoeks stond ongeveer zes meter van mij af en kwam op mij toe lopen.
Vervolgens ging ik naar de betrokkene toe, die ik duidelijk kon zien, en maakte mij als gastheer bekend. Ik heb hem twee keer naar zijn naam gevraagd, dacht ik, en ook twee keer: hebt u een uitnodiging? De eerste keer gaf hij geen antwoord, hij aarzelde wat. De tweede keer zei hij neen. Toen zei ik: dan kan ik u niet toelaten. Vervolgens zei hij: ik ben Oltmans. Toen ging ik opzij en zei: gaat uw gang. Ik ben rustig op de heer Oltmans toegegaan. Ik ga niet rennen als ik als gastheer optreed.’
De gedagvaarde dr. A. Docters van Leeuwen was niet verschenen, tot niet geringe irritatie van mr. Punt, de rechter-commissaris. Die liet doorschemeren ernstig te hopen dat Docters aan een volgende dagvaarding onherroepelijk gevolg zou geven.
Ronald Frisart berichtte op 10 april 1996 in het Haarlems Dagblad en de andere gpd-bladen als volgt.