5 oktober 1994
De Nationale Ombudsman, M. Oosting, stelde een onderzoek in waarom ik in 1992 zonder opgaaf van redenen uit Zuid-Afrika werd gesmeten na eerst zes jaar ongehinderd in dat land te hebben verbleven. Erik Jurgens had geadviseerd hierom te vragen, ervan uitgaande dat Oosting integer en onkreukbaar werk zou afleveren. Mijn advocaat, mr. H.W.E. Vermeer, was hier tegen met de waarschuwing: ‘Socialisten zijn en blijven naïef.’
De teneur van dit officiële rapport is dat Nederlandse instanties op geen enkele manier blaam treffen voor wat mij in Zuid-Afrika plotsklaps is overkomen. Men zou in Den Haag niets te maken hebben gehad met wat voor mij op mijn 67ste jaar een professionele, sociale en financiële genadeklap betekende. Oosting en zijn staf schilderden mij af als een op zelfvernietiging uit zijnde journalist, die de ramp in Zuid-Afrika uitsluitend aan zichzelf te danken had. Ik retourneerde de 41 pagina's feitenen-waarheid-verdraaiingen aan deze heer Oosting met de mededeling: ‘Ik wil uw rotzooi niet in huis hebben.’
Jurgens had het rapport eveneens ontvangen en zegt het ‘zeer gedegen’ te vinden. Hij neemt dus klakkeloos de redenatie van Oosting over. Let wel: Erik Jurgens is een van de weinigen die vanaf het begin van dit juridische gevecht, dat in 1991 begon, voor me op de bres heeft gestaan. Ik weet dat Den Haag juist álles heeft te maken met de ramp die me in Zuid-Afrika is overkomen. Maar hoe kan ik dit waterdicht juridisch bewijzen, wanneer het om machinaties van inlichtingendiensten gaat, en de stukken, mijn zaak betreffende, voornamelijk in handen van de tegenpartij zijn? Want iedereen die zijn verstand enigszins gebruikt weet langzamerhand dat de Wet Openbaarheid van Bestuur, zoals deze door het Haagse overheidsapparaat wordt uitgevoerd, een volmaakt paskwil is.